A-G: verplichting voor Commissie tot betaling van vertragingsrente geldt pas vanaf datum van nietigverklaring van boete door EU-rechter
Nieuwsbericht | 27-12-2023
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Collins (hierna: A-G) van 23 november 2023 in de zaak C-221/22 P , Commissie v Deutsche Telekom .
Achtergrond
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) beboette in 2014 Deutsche Telekom en Slovak Telekom voor een overtreding van het verbod van misbruik van machtspositie van artikel 102 EU-Werkingsverdrag (hierna: het boetebesluit). Deutsche Telekom stelde bij het EU-Gerecht beroep tot nietigverklaring in tegen het boetebesluit, maar betaalde in 2015 de Commissie het boetebedrag van 31.070.000 euro. In zijn arrest van 13 december 2018 heeft het EU-Gerecht de opgelegde boete met een bedrag van 12.039.019 euro verlaagd (T-827/14). Twee maanden later betaalde de Commissie dat bedrag terug aan Deutsche Telekom. De vermindering van de opgelegde boete is in 2021 definitief geworden nadat het EU-Hof de hogere voorziening tegen het arrest van het EU-Gerecht van 13 december 2018 had afgewezen (C-152/19 P).
Op 12 maart 2019 heeft Deutsche Telekom de Commissie verzocht om vertragingsrente te betalen over het bedrag van 12.039.019 euro over de periode tussen de (voorlopige) betaling van de boete door Deutsche Telekom in 2015 en de terugbetaling van een gedeelte van de boete door de Commissie in 2019. Bij brief van 28 juni 2019 (hierna: het besluit) heeft de Commissie geweigerd om die vertragingsrente te betalen. Deutsche Telekom stelde bij het EU-Gerecht beroep tot nietigverklaring in tegen het besluit. Het EU-Gerecht oordeelde dat de Commissie vertragingsrente moest betalen over de betreffende periode (T-610/19). De Commissie heeft vervolgens bij het EU-Hof de onderhavige hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het EU-Gerecht.
Artikel 266, eerste alinea, van het EU-Werkingsverdrag verplicht een EU-instelling, waarvan een handeling nietig is verklaard, alle maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het betreffende arrest. Het EU-Gerecht oordeelde dat de weigering van de Commissie om vertragingsrente te betalen vanaf de datum van betaling van het boetebedrag tot de gedeeltelijke terugbetaling een schending van de voornoemde bepaling opleverde. De vraag die bij het EU-Hof voorligt is of artikel 266, eerste alinea, van het EU-Werkingsverdrag van een EU-instelling kan verlangen dat deze vertragingsrente betaalt over een onterecht betaald bedrag vanaf de datum van de (voorlopige) betaling van dat bedrag tot de datum van het arrest waarbij de rechtsgrondslag voor (een gedeelte van) die betaling werd weggenomen.
Advies
De A-G stelt vast dat de EU-Verdragen niet spreken van vertragingsrente. De A-G merkt op dat in de rechtspraak een onderscheid wordt gemaakt tussen vertragingsrente en compensatoire rente. Vertragingsrente moet volgens de A-G gezien worden als een aanmoediging om een schuld snel te betalen en wordt berekend vanaf de datum van het arrest waarbij het bedrag van de schadevergoeding wordt vastgesteld tot de datum van betaling ervan. Compensatoire rente neemt juist de periode voorafgaand aan dat arrest in aanmerking, aangezien compensatoire rente beoogt een vergoeding te bieden voor het gemis van het genot van een geldbedrag.
De A-G concludeert verder dat de verplichting tot het nemen van de maatregelen onder artikel 266, eerste alinea, van het EU-Werkingsverdrag pas ontstaat nadat het arrest houdende nietigverklaring is gewezen en niet eerder. Hij concludeert dan ook dat een EU-instelling niet in strijd met het artikel kan handelen voordat een arrest is gewezen. Ten tweede merkt de A-G op dat het artikel niet preciseert welke maatregelen nodig zijn ter uitvoering van een arrest. Het is aan de betrokken instelling om dit te bepalen en in geval van discussie aan de EU-rechter.
De A-G stelt dat de vraag of er een verplichting tot betaling van rente bestaat moet worden beoordeeld aan de hand van vier wettelijke verplichtingen waarop een rechtzoekende zich kan beroepen: i) teruggave; ii) betaling van een vergoeding; iii) eventuele ongerechtvaardigde verrijking ongedaan maken en, iv) onverwijlde betaling van al deze bedragen.
In het geval een onderneming ten onrechte een betaling heeft verricht aan een EU-instelling dient deze instelling bij de berekening van het bedrag dat zij wettelijk gezien verplicht is terug te betalen vier vereisten in haar beoordeling mee te nemen, te weten:
De A-G concludeert dat de enige vertragingsrente die de Commissie verschuldigd kan zijn ziet op de periode tussen de datum van het arrest en de datum van terugbetaling van het bedrag door de Commissie. Over de periode daarvoor – tussen de datum van (voorlopige) inning van de boete en de datum van het arrest – bestaat er geen verplichting voor de Commissie om vertragingsrente te betalen. Dit doet niet af aan de verplichting van de Commissie om te voldoen aan haar verplichting tot terugbetaling van een bedrag met inachtneming van de waardevermindering van geld (restitutio in integrum), het recht van Deutsche Telekom om vergoeding te vorderen van eventuele schade die zij heeft geleden ten gevolge van de voorlopige inning van de boete, noch het beroep op ongerechtvaardigde verrijking door de Commissie.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.