Aanvullende identificatieplicht geen discriminatie op grond van etnische afstamming

Contentverzamelaar

Aanvullende identificatieplicht geen discriminatie op grond van etnische afstamming

Voor de behandeling van een leningaanvraag mogen kredietinstellingen een aanvullend identiteitsbewijs, zoals een kopie van het paspoort of de verblijfsvergunning, verlangen van personen die volgens hun rijbewijs niet geboren zijn in een lidstaat van de EU of van de Europese Vrijhandelsassociatie.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 6 april 2017 in de zaak C-668/15, Jyske Finans A/S tegen Ligebehandlingsnævnet.

Een Deense burger heeft samen met zijn Deense partner een tweedehands auto gekocht. Om een deel van deze aankoop te kunnen financieren, hebben zij een lening bij de kredietinstelling Jyske Finans aangevraagd. Voor de behandeling van hun leningaanvraag hebben zij zich gelegitimeerd door middel van een rijbewijs, waarop de nationaliteit van de houder ervan niet was vermeld. Omdat uit het rijbewijs van de man bleek dat hij in Bosnië en Herzegovina is geboren, heeft Jyske Finans de man verzocht om een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning over te leggen. De vrouw die in Denemarken is geboren, is niet om een aanvullend identiteitsbewijs verzocht.  

De man is van mening dat dit verzoek discriminerend is en heeft de zaak voorgelegd aan de Ligebehandlingsnævnet (de Deense commissie gelijke behandeling). Deze commissie heeft  een schadevergoeding aan de man toegekend wegens indirecte discriminatie. Vervolgens heeft de Deense rechter in eerste aanleg geoordeeld dat de man direct was gediscrimineerd. Hiertegen is Jyske Finans in hoger beroep gegaan. Zij voert aan dat zij verplicht is om een aanvullend identiteitsbewijs te vragen vanwege regelgeving ter voorkoming van witwaspraktijken. In deze context heeft de Deense hogerberoepsrechter het EU-Hof verzocht om uitlegging van EU-Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

In zijn arrest stelt het EU-Hof vast dat het criterium ‘geboorteland’ niet kan leiden tot een algemeen vermoeden dat iemand tot een bepaalde etnische groep behoort. Dit criterium is slechts één specifieke factor dat samen met andere factoren, zoals gemeenschappelijke nationaliteit, religie, taal, culturele en traditionele achtergrond en gemeenschappelijke levensomstandigheden, tot de conclusie kan leiden dat iemand tot een bepaalde etnische groep behoort.

Volgens het Hof vormt de verplichting om een  aanvullend identiteitsbewijs over te leggen in deze zaak geen ongunstige behandeling die rechtstreeks berust op de etnische afstamming van de man. Er is daarom geen sprake van directe discriminatie. Het Hof voegt hieraan toe dat richtlijn 2000/43 niet geldt voor situaties waarin personen op basis van hun nationaliteit verschillend worden behandeld.

Het EU-Hof merkt verder op dat er geen sprake is van indirecte discriminatie. Het vereiste van aanvullende legitimatie geldt zonder onderscheid voor alle personen die niet zijn geboren in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie. Het leidt er niet toe dat personen van een bepaalde etnische afstamming in het bijzonder worden benadeeld.