EU-Hof: Commissie hoeft achtergrondstukken voor lopende onderhandelingen over ISDS en ICS niet vrij te geven
Nieuwsbericht | 26-03-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 maart 2020 in de zaak C-612/18 P, ClientEarth tegen de Commissie.
ClientEarth, een milieuorganisatie, heeft op basis van EU-Verordening 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot EU-documenten (de ‘Eurowob’) een verzoek om toegang tot documenten ingediend bij de Commissie. De Commissie heeft verklaard dat in de achtergehouden documenten mogelijke juridische opties worden beschreven en beoordeeld met betrekking tot openstaande gevoelige kwesties in verband met de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (Investor-State Dispute Settlement, hierna: "ISDS") en het Investment Court System (hierna: "ICS" ). Daarnaast zou de openbaarmaking van de gevraagde documenten het openbaar belang op het gebied van de internationale betrekkingen kunnen ondermijnen, aangezien openbaarmaking de "juridische overwegingen die ten grondslag liggen aan de onderhandelingsvoorstellen van de Commissie in het kader van de lopende onderhandelingen over het transatlantisch handels- en investeringspartnerschap en andere overeenkomsten" aan het licht zou brengen.
Tegen dit Commissiebesluit heeft ClientEarth beroep ingesteld bij het EU-Gerecht en aangevoerd dat de Commissie onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje van EU-verordening 1049/2001 betreffende de bescherming van het openbaar belang op het gebied van internationale betrekkingen, en artikel 4, lid 6 van EU-verordening 1049/2001 betreffende documenten die worden vrijgegeven wanneer zij ten dele vallen onder de uitzonderingen.
Het EU-Gerecht heeft het beroep verworpen.
EU-Hof
ClientEarth heeft hoger beroep bij het EU-Hof ingesteld tegen dit arrest van het EU-Gerecht en beroept zich op een aantal argumenten. Allereerst stelt ClientEarth dat het EU-Gerecht de uitzondering van artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 (bescherming internationale betrekkingen) heeft uitgebreid tot materiaal dat geen specifiek verband houdt met een beoogde internationale overeenkomst. Dit heeft tot gevolg dat de instellingen zich kunnen beroepen op deze uitzondering voor elk document of juridisch advies dat betrekking heeft op een onderwerp dat relevant kan zijn voor een internationale overeenkomst, ongeacht of het betrokken document of advies daadwerkelijk verband houdt met een bepaalde onderhandeling.
Het EU-Hof oordeelt dat het EU-Gerecht in haar arrest heeft vastgesteld dat de gevraagde documenten zijn opgesteld in het kader van onderhandelingen die moesten leiden tot het sluiten van een internationale overeenkomst en materiaal vormen op basis waarvan de Commissie haar standpunt heeft bepaald in het ISDS en ICS. Openbaarmaking hiervan zou de "juridische overwegingen die ten grondslag liggen aan de onderhandelingsvoorstellen van de Commissie in de lopende onderhandelingen" aan het licht brengen.
Vervolgens onderzoekt het EU-Hof het argument van ClientEarth dat de niet-openbaarmaking van de gevraagde documenten, zolang er onderhandelingen gaande zijn, in feite leidt tot niet-openbaarmaking voor onbepaalde tijd.
Het EU-Hof verwerpt ook dit argument. De door de Commissie aangevoerde documenten hielden verband met specifieke onderhandelingen die aan de gang waren en in de tijd beperkt waren. De beoordeling hiervan door het EU-Gerecht veronderstelt dat het risico van de ondermijning van het openbaar belang op het gebied van internationale betrekkingen redelijkerwijze te voorzien is en niet louter hypothetisch.
Verder verwijt ClientEarth het EU-Gerecht dat het zijn argumenten heeft omzeild waarin werd gesteld dat de openbaarmaking van documenten niet kan afhangen van de vraag of de onderhandelingspartners van de Commissie gelijke transparantieverplichtingen hebben en dat het EU-Gerecht heeft aanvaard dat een dergelijke afhankelijkheid bestaat.
Het EU-Hof benadrukt dat het EU-Gerecht heeft geantwoord op het argument van ClientEarth en dat het geenszins heeft aanvaard dat het bij verordening nr. 1049/2001 aan het publiek toegekende recht van toegang tot de documenten van de instellingen afhangt van de vraag of de onderhandelingspartners van de Commissie gelijke transparantieverplichtingen hebben. Het heeft er immers in wezen alleen maar op gewezen dat de onderhandelingspositie van de Europese Unie in het kader van internationale onderhandelingen kan worden beïnvloed wanneer haar onderhandelingsposities worden bekendgemaakt.
Omdat ook geen van de overige argumenten van ClientEarth doel treffen, verwerpt het EU-Hof het beroep.