Advies aan EU-Hof: geen asielzoekers terugsturen naar Griekenland
Nieuwsbericht | 03-10-2011
Basisbeginsel van de Dublinverordening (343/2003) is dat één lidstaat verantwoordelijk is voor een asielverzoek. In beginsel is dat de lidstaat waar de asielzoeker het eerst is binnengekomen (om zodoende ‘forum shopping te voorkomen), maar de verordening biedt ook de mogelijkheid voor de lidstaten om zelf een asielverzoek in behandeling te nemen (artikel 3, lid 2 van de verordening).
Dit zogenoemde ‘evocatierecht’ speelt een belangrijke rol in deze kwestie. De vraag is namelijk of in het geval van een risico op schending van de mensenrechten het behalve een recht niet ook een plicht zou moeten zijn voor de lidstaten om het asielverzoek zelf in behandeling te nemen.
Trstenjak vindt van wel. Hierbij is het van belang dat het Handvest voor de grondrechten moet worden nageleefd. Ze vindt dat het besluit van een lidstaat om zelf een asielverzoek te behandelen conform artikel 3, lid 2 van de verordening een handeling is tot uitvoering van het recht van de EU. En dus is het Handvest van toepassing (artikel 51, lid 1 Handvest). Door gebruik te maken van het evocatierecht kunnen de lidstaten de schending wegnemen en dus zijn ze verplicht dat ook te doen.
De EU heeft minimumnormen vastgesteld die een hoog niveau van bescherming van asielzoekers garanderen (richtlijnen 2001/55, 2003/9, 2004/83 en 2005/85). Deze richtlijnen zijn volgens Trstenjak niet in strijd met de Handvest. Juist vanwege het samenspel van deze normen met het Dublinsysteem is ook de Dublinverordening niet in strijd met het Handvest, zo vindt ze.
Het is duidelijk dat het Griekse asielstelsel niet voldoet aan deze normen. Omdat er een ernstig risico is op schending van de mensenrechten kunnen de lidstaten asielzoekers niet terugsturen naar Griekenland.
Dan komt ook de vraag op hoe ver de lidstaat moet gaan om te beoordelen dat alles naar behoren verloopt in de verantwoordelijke lidstaat. Trstenjak is van mening dat de lidstaten hierbij mogen uitgaan van een weerlegbaar vermoeden dat de grondrechten van de asielzoekers in de primair verantwoordelijke lidstaat zullen worden nageleefd. Zij hoeven zich vóór de overdracht van elke asielzoeker er niet actief van te vergewissen dat de in het Handvest gewaarborgde grondrechten van de asielzoekers in de opvangende lidstaat daadwerkelijk worden gevrijwaard. Wel moeten zij garanderen dat het vermoeden daadwerkelijk weerlegd kan worden.