Advies Raad van State over wetsvoorstel herimplementatie Europees strafrecht

Contentverzamelaar

Advies Raad van State over wetsvoorstel herimplementatie Europees strafrecht

De Raad van State begrijpt de keuze van de regering in het wetsvoorstel om in het kader van de bevoegdheidsverdeling tussen officier van justitie en rechter met betrekking tot overlevering meer bevoegdheden te geven aan de rechter. De achtergrond en overwegingen bij deze keuze moeten echter wel meer tot uitdrukking komen in de toelichting. Ook adviseert de Raad van State onder meer in het kader van het voorstel voor strafbaarstelling van het vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, om de strafbaarstelling te toetsen aan de Grondwet en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Dat blijkt uit het advies van de Raad van State (RvS) dat op 25 oktober 2023 werd vastgesteld over het wetsvoorstel ‘herimplementatie Europees strafrecht’. Op 30 oktober 2023 werd het advies door de RvS gepubliceerd.

Inhoud wetsvoorstel
De Europese Commissie heeft de Nederlandse regering er eerder op gewezen dat in een aantal gevallen Europese wet- en regelgeving op strafrechtelijk gebied niet goed is geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Naar aanleiding hiervan wijzigt de regering -via het wetsvoorstel- de Overleveringswet en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Het Wetboek van Strafrecht wordt daarnaast aangevuld met drie nieuwe strafbepalingen, voor onder meer het verbod op het vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocides, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven.

Wijzigingen inzake Overleveringswet
In de Wet herimplementatie Europees strafrecht wordt onder andere de Overleveringswet gewijzigd, zodat deze wet in overeenstemming kan worden gebracht met het Kaderbesluit (2002/584/JBZ) betreffende het Europees Aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, en de uitleg die het EU-Hof daaraan heeft gegeven.

De afgelopen jaren is er discussie geweest over de vraag wie welke bevoegdheden heeft ten aanzien van de overlevering. Volgens het EU-Hof moeten de begrippen ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ en ‘uitvoerende rechterlijke autoriteit’ in het Kaderbesluit zo worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de openbare ministeries van een lidstaat waarbij de uitvoerende macht, zoals een minister, in individuele gevallen rechtstreeks of indirect aan kan sturen of instructies kan geven in het kader van de vaststelling van een besluit over de uitvaardiging van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) (zie de arresten C-508/18 en C-82/19 PPU (OG en PI), en C-510/19 (AZ).

Volgens de Europese Commissie voldoen de Nederlandse officieren van justitie hier niet aan. Zij kunnen daarom geen uitvoerende rechtelijke autoriteit zijn in de zin van het Kaderbesluit. Om die reden moet de Overleveringswet worden aangepast.

In het wetsvoorstel worden daarom diverse bevoegdheden van de officier van justitie overgeheveld naar de rechtbank Amsterdam

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in het advies aan  deze keuze te begrijpen, maar vindt wel dat in de toelichting bij de wet aandacht moet worden besteed aan achtergrond en overwegingen bij deze keuze. Daarbij moet volgens de Afdeling advisering aandacht worden besteed aan de uitkomsten van een WODC-rapport (Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) over de rol en positie van het openbaar ministerie als justitiële autoriteit in Europees strafrecht.

Het advies van de Raad van State gaat tot slot ook nog verder in op aanpassingen via het wetsvoorstel in het Wetboek van Strafrecht en de WETS, onder meer op het gebied van s
trafbaarstelling van het vergoelijken, ontkennen of bagatelliseren van internationale misdrijven .

Meer informatie:
Nieuwsbericht Raad van State
ECER-dossier: Strafrechtelijke samenwerking