AG Bot: Onderscheid eigen onderdanen en andere EU-onderdanen bij uitlevering mag
Nieuwsbericht | 19-05-2016
Het betreft de conclusie van advocaat-generaal (A-G) Bot van 10 mei 2016 in de zaak C‑182/15, waarin Rusland een verzoek om uitlevering heeft ingediend bij Letland met betrekking tot een Ests staatsburger die op Lets grondgebied is aangehouden. In deze zaak gaat het om een Est die in september 2014 in Letland is aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen wordt. De man werd sinds juli 2010 gezocht, naar aanleiding van een door Interpol uitgevaardigde kennisgeving. In oktober 2014 dient Rusland een verzoek tot uitlevering in bij Letland, omdat de Est in Rusland verdacht wordt van grootschalige handel in verdovende middelen. Letland heeft een uitleveringsverdrag met Rusland, wat vaststelt dat Letten niet worden uitgeleverd, maar personen met een andere nationaliteit die zich in Letland bevinden wel. Het Openbaar Ministerie van Letland geeft toestemming voor de uitlevering. Hierop verzoekt de Est om vernietiging van de beslissing tot uitlevering, op grond van een verdrag tussen de Baltische staten waaruit zou blijken dat de Est gelijke rechten geniet als Letse onderdanen. Het Letse Hooggerechtshof is echter van mening dat dit verdrag niet in een dusdanige bescherming voor niet-onderdanen voorziet. De Letse rechter vermoedt dat het EU-recht wél een gelijke behandeling ten aanzien van de Est met zich mee brengt, maar twijfelt over de uitleg van het Unierecht. Gelijke behandeling In zijn advies aan het EU-Hof gaat A-G Bot in op de vraag of het EU-Werkingsverdrag, artikel 18, eerste alinea – het non-discriminatiebeginsel – en artikel 21, lid 1 – vrij verkeer van personen – inhoudt dat bij uitlevering, op grond van een uitleveringsverdrag met een derde land, van een onderdaan van een EU-lidstaat aan een derde land, aan deze onderdaan hetzelfde beschermingsniveau moet worden geboden als aan de eigen onderdanen. A-G Bot begint zijn conclusie met de constatering dat de zaak binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. De Est heeft namelijk gebruik gemaakt van het recht van vrij verkeer en verblijf dat het Unierecht hem biedt, waardoor hij, in beginsel, recht heeft op dezelfde behandeling als de onderdanen van de lidstaat van ontvangst. De A-G is het niet eens met de lidstaten die met deze Hofzaak meedoen, die betogen dat het EU-recht niet van toepassing is. Het EU-beginsel van gelijke behandeling vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld. A-G Bot betoogt dat er geen sprake is van discriminatie tussen Letse burgers en Unie-burgers in Letland, en bijgevolg geen schending van het beginsel van gelijke behandeling. Er is sprake van een verschillende behandeling: Letten worden niet uitgeleverd, maar personen met een andere nationaliteit die zich in Letland bevinden wel. Echter, Letse burgers kunnen voor begane misdrijven in een derde land in Letland vervolgd worden, en Unie-burgers in Letland niet. Het verschil in behandeling tussen deze burgers wordt gerechtvaardigd door dit objectieve onderscheid, namelijk het doel straffeloosheid te bestrijden. Daarom is er geen sprake van een schending van het non-discriminatie beginsel in het EU-recht. Foltering Ook gaat Bot in op de vraag of artikel 19 van het EU-Handvest van de Grondrechten op deze zaak van toepassing is. Volgens deze bepaling mag niemand worden uitgeleverd aan een staat waarin het risico op foltering bestaat. Hij adviseert het EU-Hof de Letse rechter te verplichten om na te gaan of de Est in Rusland het risico loopt aan foltering of een op andere wijze onmenselijke behandeling te worden blootgesteld, indien Letland betrouwbare en objectieve informatie heeft die hierop zou kunnen duiden. Kortom, het EU-recht verplicht naar de mening van A-G Bot Letland niet om andere EU-burgers dezelfde bescherming als de eigen burgers te bieden bij uitlevering naar een derde land wanneer daardoor feitelijk straffeloosheid zou ontstaan. Wel moet gecheckt worden of er een risico bestaat op onmenselijke behandeling, indien daar indicaties voor bestaan.