AG: herkomst producten uit de door Israel bezette gebieden moet op de etiketten vermeld
Nieuwsbericht | 17-06-2019
Dit heeft advocaat generaal Hogan het EU-Hf geadviseerd op 13 juni 2019 in de zaak C-363/18 Organisation juive européenne en Vignoble Psagot
Op 24 november 2016 heeft de Franse minister van Economische Zaken en Financiën onder vermelding van verordening 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten een aan consumenten en marktdeelnemers gerichte kennisgeving over de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden gepubliceerd. Op grond van die kennisgeving moet de etikettering van levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden die oorsprong weerspiegelen en moet voor dergelijke producten de vermelding “Israëlische nederzetting” of iets vergelijkbaars worden toegevoegd.
De Organisation juive européenne en Psagot, een exploitant van wijngaarden die zich vooral in de door Israël bezette gebieden bevinden, heeft verzoekt om vernietiging van de bestreden kennisgeving bij de Franse raad van state. Die vraagt het EU-Hof of het Unierecht, voor een product afkomstig uit een sinds 1967 door Israël bezet gebied, vereist dat dit gebied wordt vermeld en dat een vermelding wordt opgenomen waarin wordt aangegeven dat het product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting indien dit het geval is, of, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, of een lidstaat op grond van de bepalingen van de verordening kan vereisen dat dergelijke producten van etiketten met die vermeldingen zijn voorzien.
In zijn conclusie van vandaag gaat advocaat-generaal Gerard Hogan eerst na hoe de begrippen ‘land van oorsprong’ en ‘plaats van herkomst’ moeten worden opgevat in het licht van de genoemde verordening. De advocaat-generaal komt tot de conclusie dat ‘land van oorsprong’ duidelijk verwijst naar de naam van het land en de territoriale zee van dat land, terwijl de verordening de vaststelling van de ‘plaats van herkomst’ van een levensmiddel mogelijk maakt door woorden die niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de naam van het betreffende geografische gebied, vooral wanneer het gebruik van enkel een geografische aanduiding tot misleiding zou kunnen leiden.
Gelet op die definities vraagt de advocaat-generaal zich af of het ontbreken van de aanduiding van de oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel uit een door Israël bezet gebied de consument kan misleiden. In dit verband staat de advocaat-generaal stil bij de in de verordening genoemde criteria die van invloed kunnen zijn op de keuze van de consument, namelijk gezondheids-, milieu-, economische, sociale en ethische overwegingen. Hij wijst erop dat waar het gaat om de oorsprong, de herkomst of de hoedanigheid van het levensmiddel, moet worden uitgegaan van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument. Voorts merkt hij op dat niet kan worden uitgesloten dat de situatie van een door een bezettingsmacht bezet gebied, al helemaal wanneer territoriale bezetting gepaard gaat met nederzettingen, een factor is die belangrijk kan zijn bij de keuze van een dergelijke consument in een context waarin volgens de verordening rekening moet worden gehouden met de verschillen in de perceptie van de consumenten en hun informatiebehoeften, met inbegrip van ethische overwegingen.
Volgens de advocaat-generaal is de verwijzing naar ‘ethische overwegingen’ in het kader van de vermelding van het land van oorsprong op een etiket duidelijk een verwijzing naar bredere ethische overwegingen die het denken van bepaalde consumenten kunnen beïnvloeden vóór een aankoop. Net zoals veel Europese consumenten bezwaar maakten tegen de aankoop van Zuid-Afrikaanse goederen ten tijde van het apartheidsregime, vóór 1994, kunnen consumenten vandaag op vergelijkbare gronden bezwaar maken tegen de aankoop van goederen uit een bepaald land omdat het bijvoorbeeld geen democratie is of omdat het een bepaald politiek of sociaal beleid voert dat die consument laakbaar of zelfs weerzinwekkend vindt.
De advocaat-generaal geeft dan ook aan dat op basis van het Israëlische beleid ten aanzien van de bezette gebieden en de nederzettingen sommige consumenten bezwaar kunnen maken tegen de aankoop van goederen die uit die gebieden afkomstig zijn. In dat verband kan volgens hem worden volstaan met de opmerking dat een schending van het internationaal recht het soort van ethische overweging vormt die de Uniewetgever als legitiem heeft erkend met betrekking tot het vereiste om informatie over het land van oorsprong te verstrekken.
Advocaat-generaal Hogan komt onder verwijzing naar meerdere internationale instrumenten tot de slotsom dat het Israëlische nederzettingenbeleid als een duidelijke schending van het internationaal recht wordt beschouwd, vooral op basis van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Hij wijst er ook op dat het Hof zelf in het Brita-arrest al heeft erkend dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen producten van oorsprong uit Israël en producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever.
In die omstandigheden hoeft het volgens de advocaat-generaal niet te verwonderen dat sommige consumenten deze duidelijke schending van het internationaal recht kunnen beschouwen als een ethische overweging die hun consumentenvoorkeuren beïnvloedt en waarover zij nadere informatie kunnen wensen. Hij is dan ook van oordeel dat de afwezigheid van de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een product uit een door Israël bezet gebied, en in elk geval van een product uit een nederzetting, de consumenten zou kunnen misleiden met betrekking tot het werkelijke land van oorsprong of de werkelijke plaats van herkomst van het levensmiddel.
Vervolgens merkt de advocaat-generaal met betrekking tot de omvang van de verplichting om de oorsprong aan te geven van een levensmiddel dat afkomstig is uit een sinds 1967 door Israël bezet gebied, op dat de verordening vereist dat de consument over juiste, neutrale en objectieve informatie beschikt die hem niet misleidt. Van de factoren die in acht moeten worden genomen om te beoordelen of de etikettering die aan de orde is misleidend kan zijn, zijn de Israëlische bezetting en nederzettingen mogelijkerwijs ‘een objectieve factor die de verwachtingen van een redelijke consument kan beïnvloeden’. Op basis daarvan stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de toevoeging van de vermelding ‘Israëlische nederzettingen’ aan de geografische aanduiding van de oorsprong van de producten de enige manier is om correcte en objectieve, maar ook nauwkeurige, duidelijke en voor de consument gemakkelijk te begrijpen informatie te verschaffen. Om die reden zou het Hof moeten oordelen dat het Unierecht voor een product van oorsprong uit een sinds 1967 door Israël bezet gebied vereist dat de geografische naam van dat gebied wordt vermeld en dat een vermelding wordt opgenomen waarin wordt aangegeven dat het product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting indien dit het geval is.
De advocaat gaat vervolgens in op de subsidiaire vraag of de lidstaten nationale maatregelen over extra verplichte vermeldingen mogen treffen, zodat zij bijvoorbeeld zelf voor een product dat afkomstig is uit een sinds 1967 door Israël bezet gebied de vermelding van dit gebied kunnen vereisen, en ook een vermelding waarin wordt aangegeven dat het product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting indien dit het geval is.
Advocaat-generaal Hogan merkt onder verwijzing naar de verordening op dat nationale maatregelen betreffende de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van levensmiddelen slechts zijn toegestaan als er “een bewezen verband bestaat tussen bepaalde kwaliteiten van het levensmiddel en de oorsprong of herkomst daarvan” en wijst erop dat het volgens de desbetreffende bepaling van de verordening niet voldoende is dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst als zodanig een bepaald gewicht heeft bij de totstandkoming van het besluit van de consument. Het land van oorsprong of de plaats van herkomst moet namelijk een concreet effect hebben op het product zelf en vooral op de kwaliteit van het betreffende levensmiddel.
De advocaat-generaal geeft aan dat het feit dat een gebied door een bezettingsmacht wordt bezet of dat een bepaald levensmiddel wordt geproduceerd door een persoon die in een nederzetting woont, wellicht niet van dien aard is dat daardoor bepaalde kwaliteiten aan het levensmiddel worden gegeven die verband houden met de oorsprong of herkomst ervan, of dat bepaalde kwaliteiten van het levensmiddel die met die oorsprong of herkomst verband houden worden gewijzigd, althans wat de levensmiddelen van oorsprong uit de bezette gebieden betreft.
Indien het Hof zijn analyse met betrekking tot de eerste vraag niet volgt, stelt de advocaat-generaal voor te oordelen dat de lidstaten op grond van de verordening, voor een product dat afkomstig is uit een sinds 1967 door Israël bezet gebied, de vermelding van dit gebied niet mogen vereisen, en ook geen vermelding waarin wordt aangegeven dat het product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting.
Het advies van de advocaat generaal bindt het EU-Hof niet. De uitspraak volgt meestal enkele maanden na de conclusie.