Commissie mag vrijgave processtukken lidstaat niet automatisch weigeren
Nieuwsbericht | 04-03-2015
Het gaat om het arrest van het Gerecht van 27 februari 2015 in de zaak T-188/12, Patrick Breyer tegen de Commissie
Breyer verzocht de Commissie om vrijgave van de door Oostenrijk bij het EU-Hof ingediende processtukken (memories) in de infractieprocedure die de Commissie tegen Oostenrijk had gevoerd over de implementatie van de dataretentierichtlijn ( zaak C-189/09).
De Commissie heeft geweigerd de door Oostenrijk in deze gerechtelijke procedure ingediende memories vrij te geven omdat deze memories niet onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1049/2001 (hierna: de Eurowob) vielen. In de eerste plaats gelden, aldus de Commissie, de regels inzake de toegang tot documenten ingevolge artikel 15, lid 3, VWEU ten aanzien van het Hof van Justitie van de Europese Unie als instelling immers alleen voor de uitoefening van zijn administratieve taken. In de tweede plaats verklaart de Commissie dat de memories tot het Hof waren gericht, terwijl de Commissie, als partij in de zaak die heeft geleid tot het arrest Commissie/Oostenrijk, daarvan slechts afschriften heeft ontvangen. In de derde plaats is de Commissie van mening dat artikel 20 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie weliswaar voorziet in het toezenden van de akten betreffende een gerechtelijke procedure, maar enkel aan de partijen in deze procedure en aan de instellingen waarvan de beslissingen in het geding zijn. In de vierde plaats is het Hof in zijn arrest van 21 september 2010, Zweden e.a./API en Commissie (C‑514/07 P, C‑528/07 P en C‑532/07 P), volgens de Commissie niet ingegaan op de vraag of de instellingen toegang moesten verlenen tot memories van een andere partij in een gerechtelijke procedure. Van de in een gerechtelijke procedure ingediende memories vallen derhalve enkel de memories van de instellingen, met uitzondering van de door andere partijen ingediende memories, onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1049/2001, aangezien de bepalingen van artikel 15 VWEU en van de specifieke voorschriften van het Statuut van het Hof en van het Reglement voor de procesvoering van het Hof zouden worden omzeild mocht een andere uitlegging worden aanvaard.
Het Gerecht verwerpt deze redenering. Het leidt uit het genoemde arrest API af dat memories van andere partijen op dezelfde manier moeten worden behandeld als de memories van de instellingen. De algemene uitsluiting van artikel 15, lid 3 van het EU-Verdrag is niet van toepassing op memories die bij een andere instelling dan het Hof berusten. Op die stukken is de Eurowob van toepassing. De Commissie mag een verzoeker ook niet doorverwijzen naar de lidstaat of het Hof. De Eurowob heeft immers de auteursregel afgeschaft. Een instelling als de Commissie moet wel de bijzondere regels van de Eurowob in acht nemen. Dat betekent dat voor memories in lopende procedures een algemene aanname geldt dat deze onder de uitzondering van de bescherming van de gerechtelijke procedures vallen (artikel 4, lid 2, Eurowob). Voor memories in afgesloten procedures moet telkens worden onderzocht of een hoger belang de vrijgave rechtvaardigt.
Een lidstaat kan de Commissie verzoeken een van hem afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken (artikel 4, lid 5, Eurowob). Maar deze bepaling kent een lidstaat geen algemeen en onvoorwaardelijk vetorecht toe op grond waarvan hij zich discretionair zou kunnen verzetten tegen openbaarmaking. Wel heeft die lidstaat de mogelijkheid betrokken te worden bij het besluit tot vrijgave.
Het Gerecht laat zich overigens niet uit over andere stukken dan memories, zoals een proces-verbaal van de terechtzitting.
Het is nog niet bekend of de Commissie in beroep gaat tegen deze uitspraak van het Gerecht.