EU-Burgerinitiatief cohesiebeleid voor minderheden terecht geweigerd

Contentverzamelaar

EU-Burgerinitiatief cohesiebeleid voor minderheden terecht geweigerd

De EU-wetgever heeft geen bevoegdheid om in het cohesiebeleid bijzondere aandacht te geven aan regio’s met nationale minderheden. Nationale bestuurlijke indelingen moeten worden geëerbiedigd. Een burgerinitiatief om hierin verandering te brengen is door de Commissie terecht geweigerd, aldus het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Gerecht van 10 mei 2016 in de zaak T‑529/13, Izsák en Dabis.

Izsák en Dabis hebben een burgerinitiatief aangemeld bij de Commissie. Idee van het initiatief is dat in het cohesiebeleid van de EU bijzondere aandacht wordt besteed aan regio’s met een nationale minderheid, zoals in Roemenië of Slowakije waar veel Hongaren wonen.  De EU moet waarborgen dat die gebieden toegang hebben tot cohesiefondsen.

De Commissie weigerde het initiatief te registeren. Uit onderzoek van de in het initiatief geciteerde Verdragsbepalingen en van alle andere mogelijke rechtsgrondslagen was volgens de Commissie gebleken het niet voldeed aan de voorwaarden. Vereist is namelijk dat “ het voorgesteld burgerinitiatief niet zichtbaar valt buiten het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling ter uitvoering van de Verdragen” (artikel 4, lid 2 onder b van  verordening 211/2011 over het burgerinitiatief).

Mocht de Commissie weigeren dit initiatief te registreren? Izsák en Dabis vinden van niet en stappen naar het EU-Gerecht.

Volgens het EU-Gerecht heeft de Commissie de registratie terecht geweigerd.

Met het cohesiebeleid probeert de Unie de economische, sociale en territoriale samenhang van de verschillende regio’s te bevorderen. Hierbij maakt de EU gebruik van bestaande bestuurlijke indelingen van de lidstaten. Het Gerecht oordeelt dat dat voortvloeit uit de plicht van de Unie om de bestuurlijke indeling van de lidstaten te respecteren.  Daaruit volgt, aldus het Gerecht,  dat de Uniewetgever artikel 4, lid 2, VEU zou schenden door een rechtshandeling vast te stellen waarin aan de hand van autonome criteria – en dus met voorbijgaan aan de in de betrokken lidstaten bestaande politieke, bestuurlijke en institutionele situatie – regio’s met een nationale minderheid worden vastgesteld waaraan in het cohesiebeleid van de Unie bijzondere aandacht moet worden besteed.

Het is niet aangetoond dat het cohesiebeleid van de EU een bedreiging vormt voor nationale minderheden. Bovendien bieden de grondslagen in het Werkingsverdrag die gaan over cohesiebeleid ( artikel 174 t/m 178 EU-Werkingsverdrag) geen aanknopingspunt mbt nationale minderheden. Cohesiebeleid staat niet in het teken van beschermen van culturele, etnische of religieuze minderheden,

Het kan volgens het Gerecht ook geen maatregel van cultuurbeleid van de EU zijn ( artikel 167 EU-Werkingsverdrag) of een anti-discriminatie maatregel ( artikel 19 EU-Werkingsverdrag). Het doel is immers economisch en niet cultureel of anti-discriminatie. Het initiatief was gericht op het voorkomen van economische achterstanden van de gebieden waar deze minderheden wonen.

Tot slot twee procedurele bijzonderheden.

Enkele decentrale overheden uit Roemenië en Slowakije hebben verzocht aan de procedure mee te mogen doen ter ondersteuning van de verzoekers. Dit is niet toegestaan door het Gerecht, omdat de registratie van het initiatief hen geen enkel onmiddellijk voordeel zou brengen en hun belang bij het binnenhalen van subsidies te indirect en te vaag is.

De verzoekers hebben het verweerschrift van de Commissie online gezet. De Commissie maakt daar een punt van en vraagt het Gerecht daar rekening mee te houden bij de veroordeling in de kosten. Het Gerecht veroordeelt verzoekers in de kosten, omdat ze verloren hebben en geeft ook mee dat het online zetten van het Commissie stuk onrechtmatig is.