EU-Gerecht verwerpt het beroep van Nord Stream 2 tegen de richtlijn houdende uitbreiding van de regels voor de interne markt voor aardgas tot gaspijpleidingen uit derde landen
Nieuwsbericht | 02-12-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Gerecht van 27 november 2024 in zaak T-526/19 RENV (Nord Stream 2 versus Parlement en Raad).
Achtergrond In april 2019 heeft de EU-wetgever met de vaststelling van een richtlijn (“de wijzigingsrichtlijn”; Richtlijn (EU) 2019/692 tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas) “de gasrichtlijn” gewijzigd om ervoor te zorgen dat de regels die van toepassing zijn op gastransmissiepijpleidingen die twee of meer lidstaten met elkaar verbinden, binnen de Europese Unie op gelijke wijze van toepassing zijn op gastransmissiepijpleidingen naar en vanuit derde landen. Deze regels voorzien met name in de ontvlechting van transmissiesystemen van productie- en leveringssystemen, alsmede in toegang van derden tot transmissiesystemen. Ten aanzien van pijpleidingen tussen een lidstaat en een derde land die voltooid zijn vóór de datum van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn (namelijk 23 mei 2019), bepaalt de wijzigingsrichtlijn echter dat de lidstaat waar het eerste aansluitpunt van een dergelijke pijpleiding op het net van die lidstaat is gelegen, kan besluiten om af te wijken van die regels voor de gedeelten van die gaspijpleiding die zich op zijn grondgebied en in zijn territoriale zee bevinden.
Nord Stream 2 AG, een Zwitserse dochtermaatschappij van Gazprom, is verantwoordelijk voor de planning, de aanleg en de exploitatie van de gaspijpleiding Nord Stream 2. Zij heeft de wijzigingsrichtlijn aangevochten bij het EU-Gerecht. Zij heeft tegen de wijzigingsrichtlijn beroep ingesteld bij het EU-Gerecht, dat dit beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard bij beschikking van 20 mei 2020 (Nord Stream 2/Parlement en Raad, T-526/19 ). Nord Stream 2 AG heeft vervolgens bij het EU-Hof een hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht. Bij arrest van 12 juli 2022 (zaak C-348/20 P, zie ook dit ECER-bericht) heeft het EU-Hof het beroep van Nord Stream 2 AG gedeeltelijk ontvankelijk verklaard: het EU-Hof heeft de beschikking van het Gerecht in wezen vernietigd en de zaak naar het Gerecht terugverwezen om uitspraak te doen over de grond van het beroep.
Het Gerecht verwerpt in deze uitspraak van 27 november het beroep.
EU-Gerecht Het Gerecht legt uit dat Nord Stream 2 AG haar investeringen in haar gaspijpleiding heeft gedaan en voortgezet in een periode waarin zij geen zekerheid had dat het Unierecht niet zou blijven worden toegepast op haar pijpleiding. Integendeel, Nord Stream 2 AG kon voorzien dat de instellingen van de Unie en een aantal lidstaten, die reeds lang daartoe strekkende standpunten hadden ingenomen, hun macht zouden gebruiken om de regels van de interne markt uit te breiden tot gaspijpleidingen uit derde landen, zoals de Nord Stream 2-pijpleiding.
Bovendien kon Nord Stream 2 AG, rekening houdend met de stand van de werkzaamheden aan haar pijpleiding op het tijdstip waarop het voorstel voor de wijzigingsrichtlijn door de Commissie in november 2017 werd ingediend, voorzien dat zij niet in aanmerking zou kunnen komen voor de afwijking die is voorzien voor gaspijpleidingen die vóór de datum van inwerkingtreding van de toekomstige wijzigingsrichtlijn zijn voltooid.
Het EU-Gerecht is ook van oordeel dat het feit dat Nord Stream 2 AG geen gebruik kon maken van deze afwijking, haar niet belette om de Nord Stream 2-gaspijpleiding onder economische voorwaarden te exploiteren en een passend rendement op haar investeringen te behalen.
Bijgevolg heeft de Uniewetgever het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet geschonden toen hij bepaalde dat alleen pijpleidingen tussen een lidstaat en een derde land die vóór 23 mei 2019 waren voltooid, in aanmerking konden komen voor de betrokken afwijking.
Vervolgens stelt het EU-Gerecht vast dat de betrokken afwijking niet in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.
Pijpleidingen die vóór 23 mei 2019 zijn voltooid en pijpleidingen die vóór die datum niet zijn voltooid, zoals de Nord Stream 2-pijpleiding, bevinden zich niet in een vergelijkbare situatie. Het feit dat de Nord Stream 2-pijpleiding niet in aanmerking komt voor de betrokken afwijking leidt dus tot een verschillende behandeling van verschillende situaties. Het EU-Gerecht voegt daaraan toe dat zelfs indien de Nord Stream 2-pijpleiding zich in een vergelijkbare situatie zou bevinden als pijpleidingen die vóór 23 mei 2019 zijn voltooid, dit verschil in behandeling gerechtvaardigd zou zijn.
Ten slotte is, gelet op de beoordelingsmarge van de Uniewetgever, het feit dat de Nord Stream 2-gaspijpleiding niet kan ontsnappen aan de uitbreiding van de regels van de interne markt, niet kennelijk ongeschikt voor de verwezenlijking van de door de wijzigingsrichtlijn nagestreefde doelstellingen. Het evenredigheidsbeginsel is dus niet geschonden door de wetgever.
In dit verband merkt het EU-Gerecht onder meer op dat de toepassing van de regels van de interne markt op het onshore of offshore op het grondgebied van een lidstaat gelegen deel van de Nord Stream 2-gaspijpleiding geschikt is om verstoringen van de mededinging en negatieve gevolgen voor de voorzieningszekerheid te voorkomen. Bovendien lijken, in het licht van de elementen waarover het EU-Gerecht beschikt, de door Nord Stream 2 AG gedragen verplichtingen niet kennelijk onevenredig te zijn aan het belang van de door de Uniewetgever nagestreefde doelstellingen.
Meer informatie: Persbericht Curia ECER-dossier: Energie - Gemeenschappelijke Energiemarkt