EU-Hof: AVG verzet zich tegen vrijwel onbeperkte openbaarmaking van informatie over strafpunten voor verkeersovertredingen
Nieuwsbericht | 31-08-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 22 juni 2021 in de zaak C-439/19, B en Latvijas Republikas Saeima .
Achtergrond
De EU-wetgever heeft in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een speciale regeling neergelegd voor de openbaarmaking van persoonsgegevens. Op grond van artikel 4, punt 1 van de AVG omvat het begrip ‘persoonsgegevens’ alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Artikel 4, punt 2 van de AVG bepaalt voorts dat onder ‘verwerking’ van persoonsgegevens de verstrekking van die gegevens kan vallen.
Artikel 5, lid 1 van de AVG bevat een aantal beginselen voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder, ‘integriteit’, ‘vertrouwelijkheid’ en ‘minimale gegevensverwerking’. Uit artikel 6, lid 1 van de AVG volgt dat de verwerking van persoonsgegevens slechts rechtmatig is voor zover tenminste één van de voorwaarden uit die bepaling van toepassing is. In artikel 6, lid 1, onder e van de AVG staat in dit kader dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt wanneer dit noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Persoonsgegevens in de zin van artikel 6, lid 1, van de AVG mogen alleen worden verwerkt “onder toezicht van de overheid” of indien deze verwerking “is toegestaan bij EU-rechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen bieden” ( artikel 10 van de AVG ).
Deze zaak draait om B. B heeft strafpunten toegekend gekregen wegens het begaan van één of meer verkeersovertredingen. Deze verkeersovertredingen worden in Letland bestuursrechtelijk gesanctioneerd. De strafpunten zijn aangetekend in het Letse nationale register van voertuigen en bestuurders. Iedereen die het nationale identificatienummer van de bestuurder over wie hij informatie wil krijgen in dit register invoert, kan informatie ontvangen over de aan deze bestuurder toegekende strafpunten. Ook is de in het register opgenomen informatie volgens B op verzoek verstrekt aan marktdeelnemers. De informatie over aan individuele bestuurders toegekende strafpunten was dus tot op zekere hoogte openbaar.
Tegen deze achtergrond heeft B een gerechtelijke procedure aangespannen om deze praktijk te laten toetsen aan de Letse grondwet. Meer specifiek ging het om de vraag of de bepalingen van de Letse verkeerswet, op basis waarvan eenieder informatie kan opvragen over aan andere personen opgelegde strafpunten, verenigbaar zijn met het in de Letse grondwet neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven.
In die gerechtelijke procedure heeft de rechter opgemerkt dat de strafpunten persoonsgegevens zijn, en dat bij de beoordeling van het grondwettelijke recht op eerbiediging van het privéleven rekening moet worden gehouden met de AVG, artikel 16 van het EU-Werkingsverdrag en artikel 8 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie .
Om het recht op eerbiediging van het privéleven uit de Letse grondwet uit te kunnen leggen in overeenstemming met het EU-recht stelt de rechter het EU-Hof een viertal vragen. Ten eerste wil de rechter van het EU-Hof weten of artikel 10 van de AVG van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens die bestaat in het op aanvraag aan eenieder toezenden van gegevens betreffende aan bestuurders wegens verkeersovertredingen toegekende strafpunten.
Daarnaast wil de Letse rechter van het EU-Hof weten of de AVG eraan in de weg staat dat een overheidsorgaan wordt verplicht om gegevens inzake aan bestuurders toegekende strafpunten toegankelijk te maken voor het publiek, respectievelijk marktdeelnemers, zonder dat degene die toegang vraagt hoeft aan te tonen een speciaal belang te hebben bij het verkrijgen van die gegevens. Tot slot vraagt de rechter aan het EU-Hof of de mogelijkheid bestaat om de rechtsgevolgen van de Letse regeling in stand te laten tot de datum waarop hij definitief uitspraak doet in de zaak.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt in het kader van de eerste vraag dat de Letse regeling betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punten 1 en 2, van de AVG. Artikel 2, lid 2, van de AVG sluit deze verwerking van persoonsgegevens ook niet uit van het toepassingsgebied van de AVG. Vervolgens merkt het EU-Hof op dat de Letse regeling betrekking heeft op bestuursrechtelijke overtredingen, terwijl artikel 10 van de AVG slechts betrekking heeft op ‘strafbare feiten in strafrechtelijke zin’. Dit staat volgens het EU-Hof echter niet in de weg aan de mogelijke toepasselijkheid van artikel 10 van de AVG: de begrippen ‘strafbare feiten’ en ‘strafrechtelijke veroordelingen’ moeten namelijk op EU-niveau autonoom worden uitgelegd. Hierdoor is de Letse kwalificatie van verkeersovertredingen als bestuursrechtelijk bestrafte overtredingen niet beslissend voor de beoordeling of die overtredingen binnen de werkingssfeer van artikel 10 van de AVG vallen.
Voor de beoordeling of sprake is van een ‘strafbaar feit van strafrechtelijke aard’ in de zin van het EU-recht zijn volgens de rechtspraak van het EU-Hof drie criteria relevant:
Hoewel het Letse recht verkeersovertredingen niet kwalificeert als een strafbaar feit in strafrechtelijke zin, kan dit desondanks worden opgemaakt uit de aard van het strafbare feit en de zwaarte van de sanctie. Voor wat betreft de aard van de sanctie oordeelt het EU-Hof dat de toekenning van strafpunten een repressief karakter heeft. Daarnaast worden alleen strafpunten opgelegd voor ernstige verkeersovertredingen, wordt er naast de strafpunten doorgaans nog een aparte sanctie opgelegd en heeft een opeenstapeling van strafpunten rechtsgevolgen. Hierdoor is volgens het EU-Hof ook aan het criterium ‘zwaarte van de sancties’ voldaan.
Tot slot merkt het EU-Hof op dat het aanmerken van verkeersovertredingen - waarvoor strafpunten kunnen worden toegekend - als strafbare feiten in strafrechtelijke zin, in lijn is met het doel van artikel 10 van de AVG, nu openbaarmaking van dergelijke persoonsgegevens kan leiden tot maatschappelijke afkeuring en stigmatisering van de betrokken persoon. Verkeersovertredingen die kunnen leiden tot de toekenning van strafpunten vallen volgens het EU-Hof dan ook onder artikel 10 AVG.
Ter beantwoording van de tweede vraag beoordeelt het Hof of de regeling, die een overheidsorgaan verplicht om gegevens betreffende strafpunten met particuliere aanvragers te delen zonder dat hoeft te worden aangetoond dat deze een bijzonder belang hebben bij deze informatie, noodzakelijk is voor het vervullen van een taak van algemeen belang in de zin van artikel 6, lid 1, onder e van de AVG, en of de bij artikel 10 van de AVG vereiste waarborgen worden geboden voor de rechten en vrijheden van betrokkenen.
De Letse autoriteiten betoogden dat de regeling de verkeersveiligheid bevordert. Dit is een door de Europese Unie erkende doelstelling van algemeen belang. Het is daarom mogelijk om de verkeersveiligheid aan te merken als een ‘taak van algemeen belang’ in de zin van artikel 6, lid 1, onder e van de AVG. Aan die bepaling, en de extra waarborgen van artikel 10 AVG, is echter slechts voldaan wanneer het verstrekken van persoonsgegevens geschikt is om de verkeersveiligheid te bevorderen en daartoe niet verder gaat dan noodzakelijk. Het noodzakelijkheidsvereiste is pas vervuld wanneer de doelstelling niet met andere, minder ingrijpende, middelen op even doeltreffende wijze kan worden verwezenlijkt.
Het EU-Hof oordeelt dat er veel mogelijkheden bestaan om verkeersovertredingen te bestraffen en dat met de in geding zijnde openbaarmaking van persoonsgegevens een verstrekkende inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten, zoals de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van de persoonsgegevens. De doelstelling om de verkeersveiligheid te bevorderen kan deze inbreuk niet rechtvaardigen, nu er minder ingrijpende middelen bestaan ter verwezenlijking van die doelstelling. Het EU-Hof oordeelt dan ook dat de AVG in de weg staat aan de Letse wettelijke regeling. In het kader van de derde vraag, die in wezen ziet op dezelfde gegevensverstrekking aan marktdeelnemers, oordeelt het Hof om dezelfde redenen dat de AVG zich tegen deze praktijk verzet.
Tot slot oordeelt het EU-Hof op de vierde vraag dat de uitleg die zij geeft aan het EU-recht bepaalt hoe deze regels sinds hun inwerkingtreding hadden moeten worden toegepast. Beperkingen aan de mogelijkheid voor belanghebbenden om zich te beroepen op een door het EU-Hof uitgelegde bepaling mogen slechts door het EU-Hof zelf worden gesteld. Hiervoor gelden twee cumulatieve criteria: de goede trouw van belanghebbenden en het gevaar voor ernstige verstoringen. In dit geval is niet vastgesteld dat gevaar bestaat voor ernstige verstoringen. Hierdoor is het niet nodig dat het EU-Hof de werking in de tijd van het arrest beperkt.
Meer informatie