EU-Hof bevestigt de onrechtmatigheid van twee aankondigingen voor de selectie van administrateurs waarbij de keuze van de tweede taal werd beperkt tot Engels, Frans of Duits

Contentverzamelaar

EU-Hof bevestigt de onrechtmatigheid van twee aankondigingen voor de selectie van administrateurs waarbij de keuze van de tweede taal werd beperkt tot Engels, Frans of Duits

Wanneer de talenregeling van een selectieprocedure bij een Europese instelling wordt beperkt tot een beperkt aantal officiële talen van de Europese Unie, dan moet onder meer worden aangetoond dat een dergelijke beperking wordt gerechtvaardigd door het belang van de dienst. Er is niet aangetoond dat deze beperking wordt gerechtvaardigd door het belang van de dienst in het geval dat werd gesteld dat deze beperking werd gerechtvaardigd om personeel aan te werven dat onmiddellijk inzetbaar is. Dat is het antwoord van het EU-Hof in een hogere voorziening die door de Europese Commissie werd ingesteld.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 februari 2023 in de zaak C-623/20 P (Europese Commissie tegen Italië en Spanje).

Achtergrond
De Europese Commissie heeft bij het EU-Hof twee hogere voorzieningen ingesteld die strekken tot vernietiging van de eerdere arresten van het EU-Gerecht van 9 september 2020 inzake Italië-Commissie (T-437/16) en Spanje-Commissie (T-401/16), en van 9 augustus 2016 inzake Italië-Commissie (T-443/16). 

Bij deze arresten heeft het EU-Gerecht twee aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek van het Europees Bureau voor Personeelsselectie (EPSO) nietig verklaard voor: 1. de vorming van reservelijsten van administrateurs op het gebied van audit en 2. de vorming van reservelijsten van administrateurs die zijn belast met de taken van onderzoekers en teamleiders op het gebied van EU-uitgaven, corruptiebestrijding, douane en handel, tabak en namaakgoederen. In de toepasselijke mededelingen van het EPSO staat dat de kandidaten moeten voldoen aan specifieke taalvoorwaarden: een minimumniveau van C1 in een van de 24 officiële talen van de EU (taal 1), en een minimumniveau van B2 in het Engels, Frans of Duits (taal 2), die de belangrijkste werktalen van de EU-instellingen worden genoemd.

Italië en Spanje stellen beroep tot nietigverklaring van de aankondiging van het EPSO in bij het EU-Gerecht en betwisten daarbij de wettigheid van twee aspecten van de in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek vastgestelde talenregeling, waarbij de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek en van de taal voor de communicatie tussen de kandidaten en het EPSO wordt beperkt tot Engels, Frans en Duits. Zij beroepen zich daarbij op de artikelen 1, 2 en 6 van Verordening nr. 1/58 van de Raad (van 15 april 1958) tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap, zoals gewijzigd bij verordening EU nr. 517/2013 (hierna: verordening nr. 1/58).

Het EU-Gerecht wijst de klachten van Italië en Spanje toe en stelt vast dat de beperking van de keuze van de tweede taal tot het Engels, het Frans en het Duits in wezen een verschil in behandeling op grond van taal vormt. Het EU-Gerecht oordeelt ook dat dit verschil in behandeling niet objectief werd gerechtvaardigd door de voornaamste in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek aangevoerde reden, namelijk dat de aangeworven administrateurs onmiddellijk operationeel moeten zijn. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: Statuut) is vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB 1968, L 56), zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 (PB 2013, L 287) stelt in dat kader onder meer in artikel 1d dat in de toepassing van het Statuut elke discriminatie op basis van taal is verboden en dat, met inachtname van de beginselen van non-discriminatie en proportionaliteit, iedere beperking van hun toepassing gerechtvaardigd moeten zijn op objectieve en redelijke gronden en gericht moeten zijn op legitieme doeleinden in het algemeen belang van het raamwerk van stafbeleid. Het EU-Gerecht verklaart de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek voor de aanlegging van reservelijsten voor administrateurs op het vakgebied audit nietig.

De Europese Commissie stelt vervolgens de voornoemde twee hogere voorzieningen in bij het EU-Hof.

EU-Hof
Het EU-Hof verwerpt de hogere voorzieningen van de Commissie en bevestigt de beslissingen van het EU-Gerecht.

Het EU-Hof herinnert eraan dat de ruime beoordelingsmarge van de instellingen op het gebied van de organisatie van hun diensten zo is ingekaderd dat, wanneer de talenregeling van een selectieprocedure wordt beperkt tot een beperkt aantal officiële talen van de Europese Unie, de betrokken instelling moet aantonen dat een dergelijke beperking objectief wordt gerechtvaardigd door het belang van de dienst, dat zij geschikt is om in reële behoeften te voorzien, dat zij evenredig is aan die behoeften en dat zij berust op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria.

Volgens het EU-Hof heeft het EU-Gerecht terecht onderzocht of de beperking van de keuze van de tweede taal van de kandidaten tot Engels, Frans of Duits objectief gerechtvaardigd werd door de noodzaak om onmiddellijk operationele administrateurs aan te werven en of het vereiste talenkennisniveau evenredig was aan de werkelijke behoeften van de dienst en het doel om direct inzetbare administrateurs aan te werven. Volgens het EU-Hof heeft het EU-Gerecht terecht geconcludeerd dat dit niet het geval was. Er mag niet zonder meer worden verondersteld dat een nieuw aangeworven ambtenaar die geen van deze talen beheerst, niet in staat zou zijn om zich onmiddellijk nuttig te maken in de betrokken instelling. Het EU-Gerecht heeft terecht geconcludeerd dat de Commissie niet had aangetoond dat een bevredigende kennis van deze talen onontbeerlijk is om het doel om over onmiddellijk operationele administrateurs te beschikken te bereiken. Het EU-Gerecht heeft er volgens het EU-Hof met name terecht op gewezen dat kennis van het Frans en het Duits niet meer gerechtvaardigd was dan kennis van een andere EU-taal.

Het EU-Hof bevestigt met name dat het bewijsmateriaal betreffende de interne taalpraktijk van de Commissie uitsluitend strekt tot vaststelling van de talen die nodig zijn voor de verschillende besluitvormingsprocedures van de Commissie, maar dat het de litigieuze beperking met betrekking tot de functionele bijzonderheden van de in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek bedoelde ambten niet rechtvaardigt. Aan de hand van deze gegevens kan niet worden aangetoond dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen deze procedures en de functies die de voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten zouden kunnen uitoefenen, en evenmin dat de drie als "proceduretalen" aangeduide talen daadwerkelijk door de diensten van de Commissie, de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in hun dagelijkse werkzaamheden worden gebruikt.

Ten slotte stelt het EU-Hof vast dat het Gerecht de duidelijke betekenis van het door de Commissie overgelegde bewijs, met inbegrip van de procedureregels van deze instelling, niet heeft verdraaid en evenmin blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of zijn motiveringsplicht heeft geschonden.

Meer informatie:
Persbericht Curia (EN)
ECER-bericht: EU-Hof oordeelt over taalvereiste voor Turkse werknemer die herenigd wil worden met echtgenoot (4 januari 2023)