EU-Hof bevestigt vertrouwelijkheid documenten in EU-pilot

Contentverzamelaar

EU-Hof bevestigt vertrouwelijkheid documenten in EU-pilot

De Commissie hoeft documenten in het kader van een EU-pilot-procedure niet individueel en concreet te onderzoeken om te beoordelen of zij vrijgegeven moeten worden onder de Eurowob. Voor deze documenten geldt een algemene aanname van vertrouwelijkheid. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 mei 2017 in de zaak C-562/14P Zweden v. Commissie.

De zaak komt voort uit een EU-pilot-procedure tussen de Commissie en Duitsland. Directe aanleiding voor deze procedure was het overlijden van een kind in een Duitse therapeutische kliniek. De ouders van het overleden kind voerden aan dat de Duitse autoriteiten hadden nagelaten op te treden tegen de therapeutische kliniek. Hiertoe waren zij verplicht op basis van Verordening 1394/2007. Naar aanleiding van een klacht van de ouders heeft de Commissie een EU-pilot-procedure geopend. In het kader van deze procedure heeft Duitsland bepaalde documenten met de Commissie gedeeld. De ouders van het kind hebben vervolgens een verzoek om toegang tot deze documenten gedaan op grond van Verordening 1049/2001 (de Eurowob). De Commissie heeft het verzoek geweigerd. Het Gerecht heeft het besluit tot weigering in stand gelaten in de zaak T-306/12. Daarbij oordeelde het EU-Gerecht dat voor documenten in het bezit van de instellingen in het kader van onderzoeken in een EU-pilot-procedure een algemene aanname van vertrouwelijkheid geldt. Wanneer een bepaalde categorie documenten deze kwalificatie heeft, hoeft een EU-instelling in beginsel geen onderzoek te doen naar de toelaatbaarheid van de vrijgave van afzonderlijke documenten, zoals de primaire opdracht is van de Eurowob.

In de zaak voor het EU-Gerecht had Zweden zich gevoegd aan de kant van de betrokken ouders. Naar aanleiding van het arrest van het EU-Gerecht heeft Zweden in hoger beroep een zaak aanhangig gemaakt tegen de Europese Commissie en verzocht om vernietiging van het arrest van het EU-Gerecht en het oorspronkelijke besluit van de Commissie om de informatie ontvangen van Duitsland niet te openbaren. Zweden stelt daarbij in het bijzonder dat een algemene aanname van vertrouwelijkheid niet kan worden aangenomen voor documenten in een EU-pilot-procedure.

Het EU-Hof gaat in het arrest kort in op de betekenis van de EU-pilotprocedure en stelt dat deze dient om na te gaan of het recht van de Unie correct wordt nageleefd en toegepast door de lidstaten. Dit betekent ook dat de EU-pilotprocedure strekt tot voorbereiding of voorkoming van een inbreukprocedure tegen een lidstaat. Vervolgens haalt het Hof de zaak C 514/11 P en C 605/11 P LPN en Finland/Commissie aan. In deze zaak is door het EU-Hof geoordeeld dat voor documenten in de informele fase voorafgaand aan een inbreukprocedure geldt dat deze vallen onder een algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid.

Deze regel past het EU-Hof vervolgens toe op de EU-pilot-procedure. De EU-pilot-procedure biedt, net als de informele fase voorafgaand aan een inbreukprocedure, een kader voor informatie-uitwisseling tussen de Unie en lidstaten over mogelijke schendingen van het Unierecht. Als openbaarmaking van documenten in een EU-pilot-procedure het gevaar meebrengt dat de aard van de procedure wordt aangetast, het verloop van de procedure wordt gewijzigd en het doel van de procedure wordt ondermijnd is het voor documenten die tussen de Commissie en de betrokken lidstaat worden uitgewisseld in het kader van een EU-pilot-procedure gerechtvaardigd een algemene aanname van vertrouwelijkheid aan te nemen. Net zoals dit geldt voor documenten in het bezit van de instellingen in het kader van een inbreukprocedure. Een dergelijk vermoeden kan worden weerlegd als verzoekers van de documenten een hoger openbaar belang van openbaarmaking aantonen. Bovendien kan een vermoeden slechts bestaan tot het moment dat definitief wordt afgezien van het formeel starten van een inbreukprocedure.

Het EU-Hof concludeert in deze zaak dat er geen hoger openbaar belang is dat openbaarmaking kan aantonen en dat de algemene aanname van vertrouwelijkheid overeind blijft voor de betrokken documenten.