EU-Hof: de voorwaarde dat sanctieprocedures voor hetzelfde delict moeten worden gecoördineerd geldt ook in grensoverschrijdende situaties

Contentverzamelaar

EU-Hof: de voorwaarde dat sanctieprocedures voor hetzelfde delict moeten worden gecoördineerd geldt ook in grensoverschrijdende situaties

In het EU-Handvest van de grondrechten is het beginsel vastgelegd dat iemand niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict mag worden berecht of gestraft. Beperkingen op dit beginsel zijn slechts gerechtvaardigd wanneer voldaan is aan bepaalde voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de procedures op voldoende wijze onderling zijn gecoördineerd. Die voorwaarde geldt ook wanneer sprake is van samenloop van procedures in twee EU-lidstaten. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Italiaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 september 2023 in de zaak C-27/22, Volkswagen Group Italia and Volkswagen Aktiengesellschaft.

Achtergrond

De Italiaanse Consiglio di Stato (hierna: de verwijzende rechter) heeft het EU-Hof prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van richtlijn 2005/29 (oneerlijke handelspraktijken) en het (grond)recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (het beginsel ne bis in idem) (artikel 50 EU-Handvest). Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de Volkswagen Group Italia (VWGI) en Volkswagen Aktiengesellschaft (VWAG) enerzijds en de Italiaanse mededingingsautoriteit (hierna: AGCM) anderzijds. De verwijzende rechter heeft de vragen gesteld in de context van wegens oneerlijke handelspraktijken opgelegde sancties.

Aanleiding voor dit geding is het besluit van AGCM van 4 augustus 2016, waarbij AGCM aan VWGI en VWAG een boete van vijf miljoen euro heeft opgelegd, omdat VWGI en VWAG inbreuk hadden gemaakt op het Italiaanse consumentenrecht wegens oneerlijke handelspraktijken. VWGI en VWAG zijn tegen het besluit van AGCM opgekomen bij de Italiaanse bestuursrechter.

Naast deze procedure heeft het openbaar ministerie in Braunschweig (Duitsland) in juni 2018 een boetebesluit aan VWAG betekend waarmee aan VWAG een boete van 1 miljard euro werd opgelegd. Dit boetebesluit is betekend na het besluit van het Italiaanse AGCM, maar voordat de Italiaanse bestuursrechter vonnis had gewezen. VWAG heeft afgezien van een beroep tegen het Duitse boetebesluit en de boete betaald. Het Duitse boetebesluit werd daarmee onherroepelijk voordat de Italiaanse rechter vonnis had gewezen in het beroep tegen de Italiaanse boete.

VWGI en VWAG hebben bij de Italiaanse bestuursrechter aangevoerd dat zij voor hun handelen reeds beboet waren in Duitsland. De Italiaanse rechter wees het beroep van VWGI en VWAG echter af, waarop beide partijen in beroep gingen bij de verwijzende rechter. Tegen deze achtergrond heeft de verwijzende rechter vragen aan het EU-Hof gesteld over de uitleg van het beginsel ne bis in idem (artikel 50 EU-Handvest) in de context van wegens oneerlijke handelspraktijken opgelegde sancties.

EU-Hof

Beperking van het beginsel ne bis in idem

In deze zaak gaat het om een boete van strafrechtelijke aard die wegens oneerlijke handelspraktijken aan een rechtspersoon is opgelegd. Het EU-Hof oordeelt dat het beginsel ne bis in idem (artikel 50 EU-Handvest) zich verzet tegen het handhaven van die boete wanneer de betrokken (rechts)persoon voor dezelfde feiten is veroordeeld in een andere EU-lidstaat. Dit is ook het geval wanneer deze veroordeling dateert van na het besluit waarbij die boete is opgelegd, maar onherroepelijk is geworden voordat de beslissing op het beroep in rechte tegen dat besluit in kracht van gewijsde is gegaan. Er is dus sprake van een beperking van het beginsel ne bis in idem in deze zaak.

Rechtvaardiging

Het EU-Hof brengt in herinnering dat een cumulatie van sancties en procedures als gerechtvaardigd kan worden beschouwd wanneer voldaan is aan drie voorwaarden. Ten eerst dat deze cumulatie geen buitensporige last vormt voor de betrokken (rechts)persoon. Ten tweede dat er duidelijke en nauwkeurige regels bestaan op basis waarvan kan worden voorzien voor welk handelen en nalaten een dergelijke cumulatie mogelijk is. En ten derde dat de betrokken procedures voldoende onderling zijn afgestemd en kort na elkaar hebben plaatsgevonden. De laatste voorwaarde geldt volgens het EU-Hof ook onverkort in grensoverschrijdende situaties.

Het EU-Hof oordeelt dat in de onderhavige zaak niet is voldaan aan de derde voorwaarde. Volgens het EU-Hof is er, ondanks dat de procedures gedurende enkele maanden naast elkaar zijn gevoerd en het Duitse openbaar ministerie kennis had van het besluit van de AGCM, namelijk geen afstemming geweest tussen het Duitse openbaar ministerie en de AGCM toen het Duitse openbaar ministerie zijn eigen besluit vaststelde. Omdat niet voldaan is aan de derde voorwaarde kan de cumulatie van procedures en sancties in deze zaak niet worden gerechtvaardigd. De beperking van het beginsel ne bis in idem kan daarom niet worden gerechtvaardigd.

Meer informatie: