EU-Hof: een beslissing op grond waarvan in strijd met het EU-recht de schorsing van een rechter wordt gelast moet buiten toepassing worden gelaten

Contentverzamelaar

EU-Hof: een beslissing op grond waarvan in strijd met het EU-recht de schorsing van een rechter wordt gelast moet buiten toepassing worden gelaten

Nationale rechterlijke instanties moeten een beslissing waarbij in strijd met het EU-recht de schorsing van een rechter wordt gelast, buiten toepassing laten. Die instanties moeten afzien van de behandeling en de berechting van een zaak die eerder was toegewezen aan de rechterlijke formatie waartoe de geschorste rechter behoort. De betreffende zaak moet worden terugverwezen naar die rechterlijke formatie. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Poolse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 13 juli 2023 in de gevoegde zaken C-615/20 en C-671/20, YP e.a.

Achtergrond

Bij beslissing van 18 november 2020 heeft de tuchtkamer van het Poolse hooggerechtshof toestemming verleend om rechter I.T. van de regionale rechtbank te Warschau strafrechtelijk te vervolgen. Daarnaast heeft de tuchtkamer besloten om I.T. te schorsen alsook zijn bezoldiging te verminderen voor de duur van de schorsing. De beslissing van de tuchtkamer had tot gevolg dat de aanvankelijk door rechter I.T. behandelde zaken aan andere rechtsprekende formaties werden toegewezen, behalve de strafzaak die heeft geleid tot de prejudiciële verwijzing in de zaak C-615/20.

In de zaak C-615/20 heeft de rechtsprekende formatie van de regionale rechtbank te Warschau, waarin rechter I.T. zitting heeft als alleensprekende rechter, twijfels geuit over de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de tuchtkamer en gevraagd aan het EU-Hof of het EU-recht zich ertegen verzet dat een dergelijke instantie de strafrechtelijke immuniteit van rechters van de gewone rechterlijke instanties kan opheffen en hen kan schorsen. Voorts heeft zij het EU-Hof gevraagd of het EU-recht, met name de beginselen van voorrang van het EU-recht en loyale samenwerking, zich ertegen verzet dat de beslissing in kwestie bindend wordt geacht en of rechter I.T. dan het recht heeft om de bij hem aanhangige strafzaak verder te behandelen.

In de zaak C-671/20 heeft een rechter aan wie één van de zaken is toegewezen waarmee aanvankelijk rechter I.T. was belast, het EU-Hof gevraagd of het EU-recht vereist dat hij de beslissing van de tuchtkamer jegens rechter I.T. buiten beschouwing laat en de behandeling van deze zaak niet voortzet, en of de bevoegde nationale rechterlijke autoriteiten rechter I.T. in staat moeten stellen die zaak verder te behandelen.

EU-Hof

Het EU-Hof wijst erop dat de beslissing van 18 november 2020 is gebaseerd op nationale bepalingen waarvan het EU-Hof op 5 juni 2023 heeft geoordeeld dat zij in strijd zijn met artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het EU-Verdrag (C-204/21). Die nationale bepalingen zijn in strijd met die EU-rechtelijke bepaling omdat zij de tuchtkamer – waarvan de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid niet waren gewaarborgd - de bevoegdheid toekenden om uitspraak te doen over zaken die rechtstreeks van invloed zijn op het statuut en de ambtsvervulling van rechters, zoals de inleiding van een strafprocedure tegen hen.

Gelet op het gezag van een niet-nakomingsarrest van het EU-Hof en op de rechtstreekse werking van artikel 19, lid 1, tweede alinea van het EU-Verdrag en het beginsel van voorrang van het EU-recht, zijn de Poolse rechterlijke instanties volgens het EU-Hof verplicht om te zorgen voor de eerbiediging van die bepaling en van dat oordeel van het EU-Hof en dienen zij daaruit alle consequenties te trekken, zelfs wanneer nationale wetgevende maatregelen ontbreken.

Daartoe moeten de nationale rechterlijke instanties een handeling als de beslissing van de tuchtkamer buiten toepassing laten wanneer dit gezien de processituatie in kwestie onontbeerlijk is om de voorrang van het EU-recht te waarborgen, zonder dat overwegingen in verband met het rechtszekerheidsbeginsel of een vermeend gezag van gewijsde daarvoor een belemmering vormen.

Met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel wijst het EU-Hof er met name op dat de nationale rechterlijke instanties zowel de strafprocedure in zaak C-615/20 als die in zaak C-671/20 hebben opgeschort in afwachting van het onderhavige arrest van het EU-Hof, zodat er geen enkel beletsel lijkt te bestaan voor een hervatting van die procedures door rechter I.T.

Het EU-recht vereist volgens het EU-Hof in zaak C-615/20 dat rechter I.T. zijn bevoegdheid in de bij hem aanhangige strafprocedure verder kan uitoefenen, en in zaak C-671/20 dat de rechtsprekende formatie waaraan een zaak is toegewezen waarmee aanvankelijk rechter I.T. was belast, geen uitspraak doet in die zaak en dat de bevoegde rechtelijke instanties die zaak opnieuw toewijzen aan rechter I.T.

Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat noch nationale bepalingen die de nationale rechterlijke instanties onder bedreiging van tuchtrechtelijke sancties verbieden om de bindende kracht van de beslissing van de tuchtkamer te toetsen, noch de rechtspraak van een grondwettelijk hof die deze toetsing niet toestaat, kunnen verhinderen dat die beslissing buiten toepassing wordt gelaten. De voorrang van het EU-recht vereist dat nationale bepalingen en rechtspraak die met dit recht strijdig zijn, buiten toepassing worden gelaten. Evenmin kan een nationale rechter tuchtrechtelijk aansprakelijk worden gesteld omdat hij dergelijke nationale bepalingen of rechtspraak buiten toepassing laat.

Meer informatie: