EU-Hof: EU-recht verzet zich niet tegen opschorting van de termijn voor de overdracht van een asielzoeker gedurende het hoger beroep

Contentverzamelaar

EU-Hof: EU-recht verzet zich niet tegen opschorting van de termijn voor de overdracht van een asielzoeker gedurende het hoger beroep

Wanneer het rechtssysteem van een lidstaat een tweede aanleg (hoger beroep) kent in het kader van de procedures van beroep of bezwaar tegen overdrachtsbesluiten, kan de rechter in hoger beroep tijdens de behandeling van de zaak en op verzoek van de bevoegde autoriteit een voorlopige voorziening treffen die leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn. Een dergelijke voorziening kan alleen worden getroffen wanneer de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep of bezwaar in eerste aanleg. Dat is het antwoord van het EU-Hof op een vraag van de Nederlandse Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 30 maart 2023 in de zaak C-556/21, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Achtergrond

In deze zaak gaat het om geschillen tussen E.N., S.S. en J.Y., verzoekers om internationale bescherming, en de Nederlandse Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris). De geschillen hebben betrekking op de besluiten van de staatssecretaris om de verzoeken om internationale bescherming van E.N., S.S. en J.Y, zonder onderzoek af te wijzen en hen over te dragen aan andere lidstaten die op grond van de criteria van de Dublin III-verordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van die verzoeken.

Deze besluiten zijn door de bevoegde rechters in eerste aanleg vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld bij de Nederlandse Raad van State (hierna: de verwijzende rechter). Bij de verwijzende rechter heeft de staatssecretaris onder meer verzocht om bij voorlopige voorziening de termijn voor overdracht van deze aanvragers van internationale bescherming op te schorten. Dit verzoek is toegewezen. De opschorting van de overdrachtstermijn is noodzakelijk, omdat Nederland bij het verstrijken van die termijn verantwoordelijk zou worden voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming (artikel 29, lid 2, Dublin III-verordening).

De verwijzende rechter vraagt zich echter af of artikel 27 (rechtsmiddelen tegen overdrachtsbesluiten) en artikel 29 van de Dublin III-verordening (termijnen bij overdracht) zich verzetten tegen de inwilliging van een verzoek om een voorlopige voorziening tot opschorting van de overdrachtstermijn, die een overheidsinstantie heeft ingediend samen met haar hoger beroep tegen een rechterlijke beslissing tot vernietiging van een overdrachtsbesluit. In dat kader heeft de verwijzende rechter een prejudiciële vraag aan het EU-Hof gesteld.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat de uitvoering van een overdrachtsbesluit kan worden opgeschort op grond van artikel 27, lid 3 of lid 4, van de Dublin III-verordening. Indien de opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit voortvloeit uit die bepalingen, begint de overdrachtstermijn niet te lopen vanaf de aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek, maar vanaf de definitieve beslissing op het beroep of bezwaar tegen dat overdrachtsbesluit (artikel 29, lid 1, Dublin III-verordening).

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat artikel 27, lid 3, van de Dublin III-verordening uitsluitend betrekking heeft op de voorlopige maatregelen die van rechtswege of op verzoek van de betrokkene kunnen voortvloeien uit het instellen van beroep in eerste aanleg of het indienen van bezwaar tegen een overdrachtsbesluit. Deze bepaling beoogt volgens het EU-Hof niet te regelen welke voorlopige maatregelen eventueel kunnen worden getroffen in het kader van een door de bevoegde autoriteiten ingesteld beroep in tweede aanleg. Daarnaast oordeelt het EU-Hof dat artikel 27, lid 4, van de Dublin III-verordening niet kan worden toegepast in een situatie, zoals in deze zaak het geval is, waarin het overdrachtsbesluit in eerste aanleg is vernietigd. In een dergelijke situatie is er in het kader van een door de bevoegde autoriteiten ingesteld beroep in tweede aanleg (hoger beroep) immers niet langer sprake van een overdrachtsbesluit waarvan de uitvoering kan worden opgeschort.

Volgens het EU-Hof is het, bij gebreke van EU-regelgeving ter zake, een zaak van de interne rechtsorde van elke lidstaat om eventueel te besluiten tot invoering van een rechtsgang in tweede aanleg tegen een uitspraak op een beroep of een bezwaar betreffende een overdrachtsbesluit, en om in voorkomend geval de procedureregels voor die rechtsgang vast te stellen, met inbegrip van regels over de mogelijkheid om voorlopige maatregelen te treffen. Het EU-Hof oordeelt dat een voorlopige voorziening die tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort in afwachting van de uitkomst van een beroep in tweede aanleg, alleen kan worden getroffen wanneer de uitvoering van het overdrachtsbesluit op grond van artikel 27, lid 3 of lid 4, van de Dublin III-verordening is opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep of bezwaar in eerste aanleg.

Meer informatie: