Op deze pagina:
Artikel 78, lid 2, aanhef en onder e, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen inzake de criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiare bescherming. De EU heeft deze criteria en instrumenten neergelegd in verordening 604/2013. Deze verordening wordt ook wel de Dublin (III)-verordening genoemd.
De Dublin III-verordening wordt met ingang van 1 juli 2026 ingetrokken en vervangen door de Verordening crisis- en overmachtsituaties (Verordening (EU) 2024/1351).
De lidstaten moeten op grond van artikel 3, lid 1 van de Dublinverordening een verzoek om internationale bescherming van een derdelander behandelen wanneer zij als gevolg van de toepassing van de criteria van de Dublinverordening worden aangewezen als verantwoordelijke lidstaat. Op deze hoofdregel zijn in artikel 3 van de Dublinverordening twee uitzonderingen opgenomen:
De eerste uitzondering ziet op de situatie dat de verzoeker niet kan worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaten systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 EU-Handvest van de grondrechten. De lidstaat die volgens de criteria van de Dublinverordening moet vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is, moet in zo'n geval onderzoeken of een andere lidstaat verantwoordelijk kan zijn op grond van de criteria (artikel 3, lid 2, tweede alinea, Dublinverordening) (zie ook C-411 en 493/10, N.S.).
De tweede uitzondering ziet op andere situaties waarin het niet mogelijk is om de verzoeker om internationale bescherming over te kunnen dragen aan de verantwoordelijke lidstaat of de eerste lidstaat waar een verzoek werd ingediend. In zo'n geval is de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming (artikel 3, lid 2, derde alinea, Dublinverordening)
Naar boven
Bij de behandeling van een verzoek om internationale bescherming van een minderjarige - een persoon jonger dan 18 jaar - moet het belang van het kind voorop staan. De lidstaten moeten er onder meer voor zorgen dat de minderjarige wordt vertegenwoordigd of wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger. Om vast te kunnen stellen wat het belang van het kind is, houden de lidstaten rekening met de mogelijkheden tot gezinshereniging, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, de standpunten van de minderjarige en veiligheids- en beveiligingsoverwegingen.
In het kader van een mogelijke gezinshereniging onderneemt een lidstaat zo snel mogelijk, na indiening van een verzoek om internationale bescherming, actie om gezinsleden, broers, zussen of familieleden op te sporen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de hulp van internationale organisaties of andere organisaties (artikel 6 van de Dublinverordening).
Artikel 7, lid 1 van de Dublinverordening bepaalt dat de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald aan de hand van de criteria in hoofdstuk III. Deze criteria staan in hiërarchische volgorde. Is één van de criteria van toepassing, dan hoeft niet verder te worden gezocht naar een andere verantwoordelijke lidstaat.
Naast de criteria die hierboven worden genoemd kunnen lidstaten ook op andere gronden verantwoordelijk zijn voor de behandeling van een verzoek:
Indien het gaat om een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is van 18 jaar ("minderjarige") is artikel 8 van de Dublinverordening van toepassing. In het geval van een minderjarige is de lidstaat waar een gezinslid, familielid, broer of zus van de verzoeker verblijft verantwoordelijk voor het verzoek om internationale bescherming (artikel 8, leden 1 en 2 van de Dublinverordening). Zie voor een overzicht van welke personen als gezinslid of familielid kwalificeren artikel 2, onder g en h van de Dublinverordening.
Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden, familieleden, broers of zussen van de verzoeker verblijven, wordt op basis van het belang van de minderjarige bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is (artikel 8, lid 3, Dublinverordening). Mocht de verzoeker geen gezinsleden, familieleden, broers of zussen hebben die in een lidstaat verblijven, dan is de lidstaat waar de minderjarige zijn verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend verantwoordelijk (artikel 8, lid 4, Dublinverordening).
Terug naar overzicht van criteria
Een gezinslid van een verzoeker kan inmiddels zijn erkend als een persoon die internationale bescherming geniet. Op grond van deze status is het gezinslid van de verzoeker toegelaten voor verblijf in een EU-lidstaat. De lidstaat, waar dit gezinslid verblijft, is ook verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van de verzoeker. Het maakt daarbij niet uit of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd (artikel 9 van de Dublinverordening). Voorwaarde is wel dat de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij deze gang van zaken wenselijk achten.
Een gezinslid van een verzoeker kan ook een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend in een EU-lidstaat. Deze lidstaat is ook verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van verzoeker. De voorwaarden hiervoor zijn wel dat over het verzoek om internationale bescherming van het gezinslid nog geen beslissing in eerste aanleg is genomen en dat de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij deze gang van zaken wenselijk achten (artikel 10 van de Dublinverordening)
Het kan voorkomen dat meerdere gezinsleden en/of ongehuwde broers of zussen gelijktijdig of met dusdanig korte tussenpozen een verzoek tot internationale bescherming indienen bij een lidstaat. Deze verzoeken kunnen gezamenlijk worden afgewikkeld. Indien deze gezamenlijke afwikkeling ertoe leidt dat de betrokkenen worden gescheiden, wordt de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 11 van de Dublinverordening bepaald.
Een verzoeker om internationale bescherming kan in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel of een geldig visum. De lidstaat die deze verblijfstitel of visum heeft afgegeven is verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Bijzondere aandacht is er voor de afgifte van een visum op grond van een vertegenwoordigingsregeling (artikel 8, Visumcode). De lidstaat die een andere lidstaat vertegenwoordigt bij de afgifte van een visum is ook verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming (artikel 12, lid 2, tweede alinea, Dublinverordening).
Artikel 12 van de Dublinverordening geeft ook een specifieke regeling om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is in het geval de verzoeker over meerdere visa of verblijfstitels beschikt (lid 3). Tevens geeft artikel 12 van de Dublinverordening criteria om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen in het geval de verblijfstitel of het visum is verlopen. Daarbij is van belang of de verblijfstitel meer dan twee jaar is verlopen en of het visum meer dan zes maanden is verlopen (lid 4).
Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor de toekenning van de verantwoordelijkheid aan een lidstaat. De lidstaat is echter niet verantwoordelijk wanneer hij kan aantonen dat er gefraudeerd is nadat de verblijfstitel of het visum werd verstrekt (lid 5).
Derdelanders kunnen illegaal de grenzen van een EU-lidstaat overschrijden en over het grondgebied van die EU-lidstaat reizen om in een andere EU-lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te kunnen dienen. Er is sprake van een doorreis over het grondgebied van een EU-lidstaat. Indien een EU-lidstaat de doorreis van derdelanders over zijn grondgebied duldt, is er geen sprake van de toekenning van een visum in de zin van artikel 12 van de Dublinverordening (C-646/2016, Jafari)
Een verzoeker om internationale bescherming kan op illegale wijze de grens van een lidstaat zijn overgegaan. De verzoeker heeft de grens via de zee, het land of de lucht vanuit een derde land overschreden. Wanneer aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs kan worden aangetoond dat deze illegale overschrijding heeft plaatsgevonden, is de lidstaat wiens grens de verzoeker heeft overschreden, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming (artikel 13, lid 1, Dublinverordening)
De verantwoordelijkheid van de lidstaat op grond van artikel 13 van de Dublinverordening eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden (artikel 13, lid 1, Dublinverordening). Indien de termijn van twaalf maanden is verstreken en de verzoeker heeft langer dan vijf maanden op het grondgebied van een andere EU-lidstaat verbleven, dan is de lidstaat waar de verzoeker langer dan vijf maanden heeft verbleven verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek (artikel 13, lid 2, eerste alinea, Dublinverordening).
Het kan voorkomen dat er op bepaalde momenten een groot aantal derdelanders zich naar de EU verplaatsen. Dit was onder meer het geval tijdens de vluchtelingencrisis van 2015. De autoriteiten van bepaalde lidstaten aan de buitengrenzen van de EU kunnen dan worden geconfronteerd met een grote toestroom derdelanders die illegaal hun grens overstreken. Veel van deze derdelanders willen hun verzoek om internationale bescherming indienen in een andere EU-lidstaat dan de lidstaat waar zij illegaal de grens zijn overgestoken. Indien lidstaten, wiens grenzen illegaal worden overgestoken, de vluchtelingen helpen bij het organiseren van de doorreis naar een andere EU-lidstaat (C-490/16, A.S..), of toestaan dat deze vluchtelingen zich via het grondgebied van die lidstaat naar een andere EU-lidstaat verplaatsen (C-646/16, Jafari), is er nog steeds sprake van een illegale overschrijding van de grens. Dit is slechts anders indien deze derdelanders op andere gronden een recht op binnenkomst hebben.
Indien een onderdaan van een derde land of staatloze het grondgebied betreedt van een lidstaat waar hij niet visumplichtig is, dan is die lidstaat verantwoordelijk voor het verzoek om internationale bescherming. Het voorgaande is echter niet van toepassing indien de betrokkenen zijn verzoek in een andere lidstaat indient. Voorwaarde is wel dat in die andere lidstaat ook geen visumplicht geldt (artikel 14 van de Dublinverordening).
Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze, dan is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek (artikel 15 van de Dublinverordening).
Artikel 3, lid 2, eerste alinea van de Dublinverordening bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek als op grond van de hierboven gegegen criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden vastgesteld. In zo'n geval is de lidstaat verantwoordelijk waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst werd ingediend.
Een lidstaat kan besluiten om een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de criteria uit de Dublinverordening niet verplicht (artikel, 17, lid 1, Dublinverordening). De toepassing van deze discretionaire bevoegdheid is niet uitsluitend een zaak van nationaal recht en de uitlegging ervan door de constitutionele rechter van de lidstaat, maar heeft ook betrekking op de uitlegging van het EU-recht in de zin van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (C-578/16, C.K.)
Een lidstaat kan niet worden verplicht om zijn discretionaire bevoegdheid uit te oefenen in het geval de verzoeker om internationale bescherming een ernstige of lichamelijke aandoening heeft en waarbij een overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid van de verzoeker (C-578/16, C.K.).
Een lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is of een verantwoordelijke lidstaat, kan een andere lidstaat vragen de verzoeker over te nemen teneinde familierelatie te verenigen op humanitaire gronden. In het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden (artikel 17, lid 2, Dublinverordening).
De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend moet onderzoeken of de verzoeker wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een zware handicap, een ernstige ziekte of hoge leeftijd afhankelijk is van een kind, broer, zus of ouder die wettig in een EU-lidstaat verblijft. Ook kan het voorkomen dat een kind, broer, zus of ouder van een verzoeker om internationale bescherming om dezelfde redenen afhankelijk is van een verzoeker om internationale bescherming. De EU-lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verzoeker om internationale bescherming in zulke gevallen verenigd blijft of verenigd wordt met zijn kind, broer, zus of ouder.
Voorwaarde is wel dat in het land van herkomst reeds familiebanden tussen de betrokken personen bestonden en dat het kind, de broer, zus of ouder in staat is om voor de verzoeker om internationale bescherming te zorgen. Indien de gezondheidstoestand van een verzoeker om internationale bescherming het niet toestaat om naar de lidstaat van het kind, de broer, zus of ouder te reizen, is de lidstaat waar de verzoeker verblijft de verantwoordelijke lidstaat (artikel 16 van de Dublinverordening).
De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, kan die andere lidstaat zo spoedig mogelijk om overname verzoeken. Het verzoek tot overname moet in ieder geval binnen drie maanden na het moment waarop de lidstaat het verzoekformulier of het proces-verbaal heeft ontvangen, worden ingediend bij de andere EU-lidstaat. Indien niet binnen deze termijn om overname wordt verzocht, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is ingediend de verantwoordelijke lidstaat (artikel 21, lid 1, eerste en derde alinea, Dublinverordening).
De lidstaat die om overname wordt verzocht, doet het nodige onderzoek en reageert binnen twee maanden op het verzoek tot overname van een verzoeker (artikel 22, lid 1, Dublinverordening). De verzoekende lidstaat kan om een spoediger antwoord vragen in nader omschreven gevallen (zie artikel 21, lid 2, eerste alinea, Dublinverordening). De Dublinverordening is niet langer van toepassing indien een asielzoeker zijn verzoek intrekt voordat de lidstaat, die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, heeft ingestemd met de overname van de asielzoeker (C-620/10, Kastrati)
Een lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is ingediend kan in een aantal gevallen een andere lidstaat verzoeken om een verzoeker terug te nemen. Het gaat om de situaties genoemd in artikel 18, lid 1, onder b-d, Dublinverordening. De aangezochte lidstaat verifieert de gegevens en neemt een besluit over het terugnameverzoek. Uiterlijk binnen een maand na het indienen van het terugnameverzoek dient de aangezochte lidstaat te reageren (artikel 25, lid 1, Dublinverordening). Indien de aangezochte lidstaat niet reageert staat dit nalaten gelijk aan de aanvaarding van het terugnameverzoek (artikel 25, lid 2, Dublinverordening).
Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname of terugname van de verzoeker om internationale bescherming stelt de verzoekende lidstaat de verzoeker in kennis van het besluit om over te dragen (artikel 26, lid 1, eerste alinea, Dublinverordening). Een verzoeker om internationale bescherming moet de mogelijkheid hebben om een rechtsmiddel in te kunnen stellen tegen het overdrachtsbesluit. In het kader van een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit kan een verzoeker zich beroepen op het feit dat een verantwoordelijkheidscriterium verkeerd is toegepast (C-63/15, Ghezelbash).
19-12-2024
De weigeringen van een verantwoordelijke lidstaat om verzoekers om internationale bescherming voor onbepaalde tijd over te nemen of terug te nemen, met uitzondering van zeldzame individuele gevallen, vormen geen ...