EU-Hof: niet-begeleide minderjarige asielzoeker moet een rechtsmiddel kunnen instellen tegen de afwijzing van een overnameverzoek
Nieuwsbericht | 01-08-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 1 augustus 2022 in de zaak C-19/21, I en S tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om de Egyptische asielzoeker I, die een niet-begeleide minderjarige was toen hij in Griekenland zijn verzoek om internationale bescherming indiende. Indien een dergelijke minderjarige een familielid heeft dat zich legaal in een andere lidstaat ophoudt en voor hem kan zorgen, is die andere lidstaat overeenkomstig artikel 8, lid 2 van de Dublin III-verordening verantwoordelijk voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, mits dit in het belang van die minderjarige is.
In deze zaak stelt I een dergelijk familielid te hebben. Het gaat om zijn veronderstelde oom, die in Nederland verblijft. De Griekse autoriteiten hebben daarom een overnameverzoek ingediend bij de Nederlandse Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zodat het verzoek om internationale bescherming van I in Nederland kon worden behandeld en hij tijdens de gehele behandeling ervan bij zijn oom kon wonen. De Staatssecretaris heeft het overnameverzoek afgewezen. Volgens de Staatssecretaris kon de identiteit van I, en daarmee zijn familieband met zijn (veronderstelde) oom, niet worden vastgesteld.
Het geschil is uiteindelijk terechtgekomen bij de Nederlandse rechter en betreft de afwijzing van het overnameverzoek door de Staatssecretaris. Die rechter wil van het EU-Hof weten of I en zijn (veronderstelde) oom een rechtsmiddel moeten kunnen instellen tegen de afwijzing van het overnameverzoek door de Staatssecretaris.
EU-Hof
Volgens artikel 27, lid 1 van de Dublin III-verordening heeft een persoon die om internationale bescherming verzoekt, het recht tegen een overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht. Hoewel die bepaling op basis van een letterlijke uitlegging enkel een recht van beroep lijkt toe te kennen om een overdrachtsbesluit aan te vechten, sluiten de bewoordingen ervan niet uit dat een niet-begeleide minderjarige die om internationale bescherming verzoekt, ook een recht van beroep wordt toegekend om een besluit aan te vechten waarbij een op artikel 8, lid 2, van de Dublin III-verordening gebaseerd verzoek tot overname is afgewezen.
Het EU-Hof oordeelt verder dat niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van artikel 27, lid 1 van de Dublin III-verordening, maar ook met de doelstellingen, de algemene opzet en de context ervan, om vast te stellen of die bepaling, gelezen in het licht van de artikelen 7, 24 en 47 van het EU-Handvest van de grondrechten, vereist dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waarbij een overnameverzoek wordt geweigerd.
Het EU-Hof oordeelt dat de Dublin III-verordening onder meer tot doel heeft om asielzoekers beter te beschermen. Deze bescherming wordt volgens het EU-Hof met name verzekerd door de rechterlijke bescherming die hun wordt geboden. In die context mag de rechterlijke bescherming van een niet-begeleide minderjarige asielzoeker er niet van afhangen of jegens die asielzoeker een overdrachtsbesluit is genomen (door de verzoekende lidstaat) dan wel een besluit waarbij het verzoek tot overname van die asielzoeker is geweigerd (door de aangezochte lidstaat). Een dergelijke weigering om een asielzoeker over te nemen kan namelijk, net als een overdrachtsbesluit, het recht aantasten dat een niet-begeleide minderjarige ontleent aan artikel 8, lid 2, van de Dublin III-verordening om te worden verenigd met een familielid dat met het oog op het onderzoek van zijn verzoek om internationale bescherming voor hem kan zorgen. In beide gevallen moet het de betrokken minderjarige overeenkomstig artikel 47, eerste alinea van het EU-Handvest worden toegestaan beroep in te stellen vanwege schending van dit recht.
Een dergelijke uitlegging dringt zich volgens het EU-Hof temeer op daar artikel 8, lid 2, van de Dublin III-verordening beoogt te verzekeren dat de grondrechten van niet-begeleide minderjarigen, die in de artikelen 7 en 24 van het EU-Handvest zijn verankerd, volledig in acht worden genomen. Het gaat om het recht op eerbiediging van het gezins- en familieleven (artikel 7) en de verplichting om rekening te houden met de belangen van het kind (artikel 24, lid 2). In die context moeten er voor niet-begeleide minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen aanwezig zijn. Een niet-begeleide minderjarige die om internationale bescherming verzoekt, moet zich derhalve in rechte kunnen beroepen op de rechten die hem zijn toegekend door artikel 7 en artikel 24, lid 2, van het EU-Handvest en door artikel 8, lid 2, van de Dublin III-verordening om een besluit houdende afwijzing van een overnameverzoek feitelijk en rechtens aan te kunnen vechten.
Daarentegen kent geen enkele bepaling van de Dublin III-verordening aan de familieleden van een asielzoeker rechten toe die zij in rechte tegen een weigeringsbesluit kunnen inroepen. Zij kunnen dus ook niet louter op grond van artikel 47 van het EU-Handvest (recht op een doeltreffende voorziening in rechte) aanvoeren dat zij een recht van beroep tegen een dergelijk besluit hebben.
Meer informatie: