EU-Hof: onder bepaalde voorwaarden mag lidstaat het gebruik van termen als “steak” en “worst” niet verbieden om een product aan te duiden dat plantaardige eiwitten bevat
Nieuwsbericht | 25-10-2024
Het gaat om het arrest van 4 oktober 2024 van het EU-Hof in zaak C-438/23 (Protéines France e.a.).
Achtergrond De vereniging Protéines France, de Union végétarienne européenne (Europese Vegetariërsunie; “de EVU”), de Association végétarienne de France (Vegetarische Vereniging van Frankrijk; “de AVF”) en het bedrijf Beyond Meat Inc. - vier entiteiten die actief zijn in de sector van vegetarische en plantaardige producten- vechten een door de Franse regering aangenomen decreet om de transparantie van voedselinformatie in de handel te beschermen aan. Protéines France vertegenwoordigt de belangen van ondernemingen die actief zijn op de Franse markt voor plantaardige eiwitten; de EVU en de AVF bevorderen het vegetarisme, respectievelijk in de Europese Unie en in Frankrijk; Beyond Meat produceert en verkoopt producten op basis van plantaardige eiwitten.
De vier partijen betogen dat dit Franse decreet, dat het gebruik van benamingen als “steak” of “worst” verbiedt voor de aanduiding van verwerkte producten die plantaardige eiwitten bevatten, zonder of zelfs met toevoeging van extra aanduidingen als “plantaardig” of “soja”, in strijd is met verordening (EU) nr. 1169/2011 over de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten.
Deze entiteiten hebben de Franse Conseil d'État derhalve verzocht om nietigverklaring van het bestreden decreet. Aangezien deze rechter betwijfelt of dit Franse decreet in overeenstemming is met voornoemde verordening van de Unie, stelt deze rechter het EU-Hof een aantal prejudiciële vragen over de uitleg van deze verordening.
EU-Hof In het arrest van 4 oktober oordeelt het EU-Hof dat het Unierecht een weerlegbaar vermoeden vestigt dat de informatie die wordt verstrekt overeenkomstig de bij verordening nr. 1169/2011 vastgestelde uitvoeringsbepalingen, de consumenten afdoende beschermt, ook wanneer het enige bestanddeel of ingrediënt dat zij mogen verwachten aan te treffen in een levensmiddel met een gebruikelijke benaming of een beschrijvende benaming die bepaalde termen bevat, volledig wordt vervangen. De verordening bepaalt dat een lidstaat wel degelijk een wettelijke benaming mag vaststellen, die erin bestaat een specifieke uitdrukking aan een bepaald levensmiddel te verbinden. Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1169/2011 bepaalt dat de benaming van een levensmiddel de “wettelijke benaming” daarvan is. Bij ontstentenis van een dergelijke wettelijke benaming is de benaming van dat levensmiddel de “gebruikelijke benaming” ervan of, als er geen gebruikelijke benaming is of de gebruikelijke benaming niet wordt gebruikt, een “beschrijvende benaming” van het levensmiddel. In artikel 2, lid 2, sub n, o en p, van die verordening worden die drie begrippen gedefinieerd.
Een maatregel die zich beperkt tot het verbieden van het gebruik van bepaalde termen om levensmiddelen met bepaalde kenmerken (samenstelling, enz.) aan te duiden, staat volgens het EU-Hof echter niet gelijk aan een maatregel waarbij levensmiddelen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen om te worden aangeduid met termen die als wettelijke benaming worden gebruikt. Alleen deze laatste maatregel maakt het mogelijk de bescherming van de consument te waarborgen, die ervan moet kunnen uitgaan dat een met een bepaalde benaming aangeduid levensmiddel voldoet aan de voorwaarden die specifiek voor het gebruik van die benaming zijn vastgesteld.
Wanneer een lidstaat geen wettelijke benaming heeft vastgesteld, kan deze lidstaat producenten van levensmiddelen op basis van plantaardige eiwitten niet door middel van een algemeen en abstract verbod beletten te voldoen aan de verplichting om de benaming van deze levensmiddelen aan te geven door gebruikelijke benamingen of beschrijvende benamingen te gebruiken.
Wanneer een nationale autoriteit echter van mening is dat de specifieke wijze van verkoop of promotie van een levensmiddel de consument misleidt, kan zij de betrokken exploitant van een levensmiddelenbedrijf vervolgen en aantonen dat bovengenoemd vermoeden is weerlegd.
Het EU-Hof voegt hieraan toe dat de harmonisatie waarin het Unierecht uitdrukkelijk voorziet, zich ertegen verzet dat een lidstaat een nationale maatregel vaststelt die het gehalte aan plantaardige eiwitten bepaalt waaronder het gebruik van andere dan de wettelijke benamingen, bestaande uit termen die zijn afgeleid van de slagerij- en vleeswarensector, blijft toegestaan voor de beschrijving, de verhandeling en de verkoopbevordering van levensmiddelen die plantaardige eiwitten bevatten. Meer informatie: Persbericht Curia ECER-dossier: Consumenten