EU-Hof verduidelijkt wanneer sprake is van ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ in de zin van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt wanneer sprake is van ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ in de zin van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn

Buitengewoon moeilijke omstandigheden die de verlening van een autonome verblijfstitel aan een gezinslid van een gezinshereniger kunnen rechtvaardigen zijn omstandigheden die door hun aard in hoge mate ernstig of zwaar zijn voor het betrokken gezinslid of dit gezinslid blootstellen aan een hoge mate van onzekerheid of kwetsbaarheid die verder gaat dan de gebruikelijk ups en downs van een normaal gezinsleven. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van een Spaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 12 september 2024 in de zaak C-63/23, Sagrario.

Achtergrond

In deze zaak heeft de Spaanse verwijzende rechter een aantal prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld over de uitlegging van artikel 15, lid 3, tweede volzin, van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn. Op grond van deze bepaling is een EU-lidstaat verplicht om onderdanen van derde landen die lid van het gezin van een gezinshereniger zijn een autonome verblijfstitel te verlenen indien zij zich in ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ bevinden. De verwijzende rechter vraagt het EU-Hof naar de aard van dergelijke omstandigheden en verzoekt het EU-Hof tevens de procedurele regelingen te verduidelijken aan de hand waarvan deze onderdanen kunnen aantonen dat zij zich in die omstandigheden bevinden.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat de EU-lidstaten niet over een onbeperkte beoordelingsmarge beschikken om te bepalen bij welke omstandigheden er kan worden gesproken van ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’. Om te kunnen spreken van ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ moet volgens het EU-Hof worden aangetoond dat de derdelander die uit hoofde van gezinshereniging op het grondgebied van de gastlidstaat verblijft, door aan het gezin gerelateerde factoren geconfronteerd wordt met omstandigheden die door hun aard in hoge mate ernstig of zwaar zijn, of die hem blootstellen aan een hoge mate van onzekerheid of kwetsbaarheid. Het is daarbij niet relevant of de echtelijke band al dan niet is verbroken.

Het enkele feit dat er bij de gezinsleden van de gezinshereniger minderjarige kinderen zijn of het feit dat die laatsten hun verblijfstitel hebben verloren ten gevolge van omstandigheden die eigen zijn aan de gezinshereniger, zoals het feit dat deze laatste een strafbaar feit heeft gepleegd, volstaan niet om de verlening van een autonome verblijfstitel op grond van ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ te rechtvaardigen. Deze omstandigheden kunnen wel, samen met andere omstandigheden die verband houden met het gezinsleven van de betrokken personen, mede rechtvaardigen dat een autonome verblijfstitel wordt verleend krachtens artikel 15, lid 3, tweede volzin, van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn.

Verder oordeelt het EU-Hof dat een besluit tot weigering van verlenging van een verblijfstitel die is verleend aan gezinsleden van een gezinshereniger slechts kan worden genomen na een individueel onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante elementen betreffende de situatie van die gezinsleden, en met name met de omstandigheden aan de hand waarvan de bevoegde nationale autoriteit kan beoordelen of er wat hen betreft gegronde redenen zijn om een autonome verblijfstitel te verlenen wegens ‘buitengewoon moeilijke omstandigheden’ in de zin van artikel 15, lid 3, tweede volzin, van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn.

De bevoegde nationale autoriteit moet die gezinsleden ook horen voordat ze een dergelijk besluit neemt. Een kind hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden gehoord, maar er moeten wel procedures en wettelijke voorwaarden aanwezig zijn om het kind in staat te stellen vrijelijk zijn mening te geven, alsook dat van deze mening kennis wordt genomen. Wanneer het besluit tot weigering van verlenging van een verblijfstitel een minderjarig kind betreft, staat het volgens het EU-Hof daarom aan de lidstaten om alle passende maatregelen te nemen om dat kind een daadwerkelijke en effectieve mogelijkheid te bieden om te worden gehoord, in overeenstemming met zijn leeftijd of rijpheid.

Meer informatie: