EU-Hof oordeelt over het gezag van gewijsde in relatie tot de Brussel I-verordening

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over het gezag van gewijsde in relatie tot de Brussel I-verordening

Een in de lidstaat van herkomst geldende procedureregel, op grond waarvan alle vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding op straffe van niet-ontvankelijkheid bij één gerecht moeten worden ingesteld, valt niet onder het gezag en het effect van een in die lidstaat gegeven beslissing wanneer deze wordt erkend in een andere (aangezochte) lidstaat. Het is aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte lidstaat om vast te stellen welke procedureregels van toepassing zijn na de erkenning van de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Franse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 8 juni 2023 in de zaak C-567/21, BNP Paribas.

Achtergrond

Verordening 44/2001 (hierna: de Brussel I-verordening) heeft tot doel het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te verzekeren door uniforme bevoegdheidsregels vast te stellen en door de formaliteiten voor een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissingen te vereenvoudigen. In een lidstaat gegeven beslissingen moeten van rechtswege worden erkend door een andere lidstaat (artikel 33, lid 1, Brussel I-verordening) en die beslissingen mogen in de andere lidstaat niet ten gronde worden getoetst (artikel 36, Brussel I-verordening).

Deze zaak bij het EU-Hof heeft betrekking op een procedureregel uit het recht van het Verenigd Koninkrijk. Op grond van die proceduregel zijn de partijen verplicht om al hun vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding (in deze zaak: de arbeidsovereenkomst) bij één gerecht in te stellen. Doen de partijen dit niet, dan zijn (latere) vorderingen die betrekking hebben op dezelfde rechtsverhouding niet-ontvankelijk.

De verwijzende Franse rechter in deze zaak wil van het EU-Hof weten of bovengenoemde proceduregel onder het gezag en het effect van een in de lidstaat van herkomst (VK) gegeven beslissing valt wanneer deze wordt erkend in de aangezochte lidstaat (in deze zaak: Frankrijk). Indien die vraag bevestigd wordt beantwoord, zouden nieuwe vorderingen niet-ontvankelijk zijn indien zij later tussen dezelfde partijen en op grond van dezelfde rechtsverhouding worden ingesteld bij een gerecht van de aangezochte lidstaat (Frankrijk).

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat een krachtens artikel 33 van de Brussel I-verordening erkende buitenlandse beslissing in de aangezochte lidstaat in beginsel dezelfde werking moet hebben als zij in de lidstaat van herkomst heeft. Wanneer op grond van de Brussel I-verordening om erkenning wordt gevraagd van een in een lidstaat gegeven beslissing, moet voor het bepalen van de werking van die beslissing in de aangezochte lidstaat in beginsel uitsluitend worden gelet op de rechtsregels van de lidstaat van herkomst. Aan die beslissing moet het gezag en het effect worden verleend die zij geniet in de lidstaat van herkomst.

Een procedureregel van de lidstaat van herkomst, die partijen verplicht om al hun vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding bij één gerecht in te stellen en dat deze vorderingen anders niet-ontvankelijk zijn, betreft volgens het EU-Hof echter niet het gezag en het effect die een beslissing genieten in de lidstaat waar zij is gegeven. Deze procedureregel kan derhalve niet worden toegepast om te bepalen welke gevolgen moeten worden toegekend aan een beslissing waarvan erkenning wordt gevraagd om de ontvankelijkheid te betwisten van een vordering met dezelfde betrokken partijen betreffende dezelfde rechtsverhouding, die na die beslissing in een andere lidstaat is ingesteld.

Een andersluidende uitlegging zou volgens het EU-Hof een risico kunnen vormen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen in hoofdstuk II van de Brussel I-verordening (bevoegdheidsregels), omdat een partij dan mogelijk geen nieuwe vordering kan instellen bij een gerecht dat krachtens die verordening wel bevoegd is.

Het EU-Hof oordeelt tenslotte dat een buitenlandse beslissing die in de aangezochte lidstaat wordt erkend, in de rechtsorde van die lidstaat wordt opgenomen en dat de proceduregels van die staat van toepassing zijn. Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen welke procedureregels van toepassing zijn na erkenning van de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing, alsook welke de eventuele procedurele gevolgen zijn voor nadien ingestelde vorderingen.

Meer informatie: