EU-Hof oordeelt over inburgerings- en slagingsverplichting voor asielzoekers

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over inburgerings- en slagingsverplichting voor asielzoekers

De EU-Kwalificatierichtlijn verzet zich niet tegen het principe van een inburgerings- en slagingsverplichting voor personen die internationale bescherming genieten. Bij het opleggen van die verplichting moet wel rekening worden gehouden met de speciale behoeften en specifieke integratieproblemen van die personen. Een individuele beoordeling is daarom noodzakelijk. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van de Nederlandse Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 4 februari 2025 in de zaak C-158/23, Keren.  

Achtergrond

Is een verplichting om in te burgeren en te slagen voor het inburgeringsexamen, op straffe van een boete, verenigbaar met artikel 34, van de EU-Kwalificatierichtlijn? En mag een lidstaat vereisen dat personen die internationale bescherming genieten in beginsel zélf de volledige kosten voor hun inburgering dragen? Is voor dat laatste relevant dat de betrokkene ter bekostiging van zijn inburgering een overheidslening kan ontvangen, die wordt kwijtgescholden als hij tijdig is geslaagd, of is vrijgesteld of ontheven van zijn inburgeringsverplichting? Deze vragen, gesteld door de Raad van State aan het EU-Hof, staan centraal in deze zaak. 

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat artikel 34, van de EU-Kwalificatierichtlijn zich niet verzet tegen het principe van een inburgerings- en slagingsverplichting. Maar: bij het opleggen van die verplichting moet wel rekening worden gehouden met de speciale behoeften en specifieke integratieproblemen van personen die internationale bescherming genieten. Dit maakt een individuele beoordeling noodzakelijk, aldus het EU-Hof. Inburgeringscursussen en -examens mogen niet verder gaan dan nodig is om de integratie van deze personen in de samenleving van de gastlidstaat te bevorderen. De vereiste kennis moet daarom op een passend niveau gesteld worden. Als de betrokkene kan aantonen dat hij al effectief geïntegreerd ís, moet hij bovendien van de inburgerings- en slagingsverplichting worden vrijgesteld. 

Als de betrokkene niet of niet tijdig slaagt, kan slechts in uitzonderlijke gevallen een boete worden opgelegd. Onder het Nederlandse stelsel was het mogelijk om stelselmatig te beboeten ingeval de betrokken niet aan zijn verplichtingen voldeed. Volgens het EU-Hof kan dat echter niet door de Unierechtelijke beugel. 

Verder verzet artikel 34, van de EU-Kwalificatierichtlijn zich tegen het uitgangspunt dat personen die internationale bescherming genieten, zélf de volledige kosten moeten dragen voor hun inburgering. Volgens het EU-Hof moet het uitgangspunt juist zijn dat inburgering in beginsel kosteloos is. Ook al staan artikel 34, van de EU-Kwalificatierichtlijn en het evenredigheidsbeginsel er niet aan in de weg, dat aan personen die over voldoende middelen beschikken een financiële bijdrage wordt opgelegd. Het EU-Hof oordeelt dat het Nederlandse stelsel onverenigbaar is met het Unierecht. Die onverenigbaarheid wordt niet opgeheven door de mogelijkheid van het ontvangen van een lening, die bij slagen of vrijstelling wordt kwijtgescholden. Want: het stelsel neemt als uitgangspunt dat de betrokkene de kosten voor inburgering zélf moet dragen. Het leidt bovendien tot onzekerheid welk bedrag van de lening moet worden terugbetaald, en kan ertoe leiden dat de betrokkene, mogelijk een heel lange periode, schulden heeft bij de overheid. 

Meer informatie: