EU-Hof: Openbaar lichaam mag zaak tegen onderhoudsplichtige aanspannen bij gerecht van verblijfplaats onderhoudsgerechtigde
Nieuwsbericht | 08-10-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 september 2020 in de zaak C‑540/19 (WV/Landkreis Harburg).
Aanleiding voor deze zaak was een geschil tussen meneer MV, woonachtig in Oostenrijk, en de Duitse instantie Landkreis Harburg. Het geschil betrof de betaling van een onderhoudsbijdrage aan de in Duitsland woonachtige moeder van WV (de onderhoudsgerechtigde), die op grond van het Duitse recht betaald moest worden door WV (de onderhoudsplichtige). Bij subrogatie heeft Landkreis Harburg de onderhoudsbijdrage aan de moeder van WV verstrekt. Vervolgens vorderde Landkreis Harburg bij de Duitse rechter de onderhoudsbijdrage terug van WV (op basis van een zogenaamde ‘regresvordering’).
In dit kader vraagt de Duitse rechter zich af of hij bevoegd is uitspraak te doen over dit geschil. Daarbij wijst de rechter op de bevoegdheidsregels van EU-verordening nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. In artikel 3 van deze verordening is bepaald dat in de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen onder meer bevoegd zijn a) het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft of b) het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfsplaats heeft. Artikel 2, lid 1, sub 10, van de verordening definieert onderhoudsgerechtigde als ‘elke natuurlijke persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is’.
Gelet op deze bepalingen vraagt de Duitse rechter zich af of Landkreis Harburg zich wel kan beroepen op artikel 3, sub b. De rechter stelt daarom aan het EU-Hof de prejudiciële vraag of een openbaar lichaam (in casu: Landkreis Harburg) zich op grond van artikel 3, onder b, kan wenden tot het bevoegde gerecht waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, wanneer dit openbare lichaam zelf niet de onderhoudsgerechtigde is maar wel jegens onderhoudsplichtige regres uitoefent.
EU-Hof
Ter beantwoording van de vraag wijst het EU-Hof erop dat artikel 3 van EU-verordening nr. 4/2009 moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen, de doelstellingen en het stelsel waarvan het deel uitmaakt.
Ten eerste staan de bewoordingen van artikel 3 er volgens het EU-Hof niet aan in de weg dat een regresvordering inzake een onderhoudsplicht door een openbaar lichaam bij het gerecht van de verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde wordt ingediend. Immers wordt in artikel 3 niet gespecificeerd dat de in de punten a) en b) van dat artikel aangewezen gerechten door de onderhoudsgerechtigde zelf moeten worden aangezocht.
Ten tweede staan volgens het EU-Hof ook de doelstellingen van EU-verordening nr. 4/2009 hieraan niet in de weg. De verordening heeft tot doel om de nabijheid tussen de bevoegde rechter en de onderhoudsgerechtigde te waarborgen alsmede om de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud te vergemakkelijken. Door een openbaar lichaam dat is gesubrogeerd de mogelijkheid te geven om zich te wenden tot het gerecht van de verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde wordt in het bijzonder de doeltreffendheid van de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud verzekerd.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met de ook door deze de verordening nagestreefde doelstelling van een goede rechtsbedeling. Deze doelstelling wordt benaderd vanuit de invalshoek van een optimalisering van de rechterlijke organisatie en vanuit het belang van partijen om eenvoudig toegang tot de rechter te hebben en om de bevoegdheidsregels kunnen voorzien. Door een openbaar lichaam dat is gesubrogeerd de mogelijkheid te geven zich te wenden tot het gerecht van de verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde wordt niet afgedaan aan de belangen van de onderhoudsplichtige. De onderhoudsplichtige kan op basis van artikel 3 van EU-verordening nr. 4/2009 rekening houden met de mogelijkheid om voor het gerecht van de verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde te worden opgeroepen.
Tot slot verenigt een dergelijke uitleg zich volgens het EU-Hof ook met het stelsel en de opzet van EU-verordening 4/2009. In overweging 14 en artikel 64, lid 1, van deze verordening is namelijk opgenomen dat de term ‘onderhoudsgerechtigde’ in verband met de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen ook openbare lichamen omvat waaraan uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud zijn verstrekt moeten worden terugbetaald. Dit impliceert volgens het EU-Hof dat een dergelijk openbaar lichaam vooraf in de gelegenheid moet zijn gesteld om zich te wenden tot het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft met het oog op een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het EU-Hof dat een openbaar lichaam dat via een regresvordering bedragen terugvordert die bij subrogatie en bij wijze van onderhoud zijn betaald aan een onderhoudsgerechtigde, in de gelegenheid moet worden gesteld zich grond van artikel 3, onder b), van EU-verordening nr. 4/2009 ten aanzien van onderhoudsverplichtingen te wenden tot het gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde.
Meer informatie