EU-Hof: vaste administratieve praktijk van nationale autoriteiten kan als staatssteunregeling worden aangemerkt
Nieuwsbericht | 07-10-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 september 2021 in de zaak C-337/19 P, Europese Commissie tegen België .
Achtergrond
Artikel 185, lid 1 van het Belgische wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (hierna: WIB 1992) bepaalt dat vennootschappen belastbaar zijn op grond van het totale bedrag van de winst (inclusief uitgekeerd dividend).
In 2004 heeft de Belgische wetgever een tweede lid aan dat artikel toegevoegd om gevallen van dubbele belasting te vermijden of op te heffen. Op grond van artikel 185, lid 2, WIB 1992 kan de belastinggrondslag van in België belastingplichtige vennootschappen worden aangepast door de winst die het resultaat is van grensoverschrijdende intragroepsverrichtingen in bepaalde gevallen te corrigeren. De Memorie van Toelichting wijst er ook op dat die aanpassing op een geval-per-geval basis moet plaatsvinden.
In de praktijk heeft de Belgische fiscus de winst van vennootschappen die deel uitmaken van grensoverschrijdend actieve groepen aangepast door toepassing van zogenaamde voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (hierna: voorafgaande rulings). Een voorafgaande ruling is een juridische handeling waarbij de Belgische fiscus vaststelt hoe een wet moet worden toegepast op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Een dergelijke voorafgaande ruling kan betrekking hebben op meerdere vennootschappen.
De Europese Commissie heeft in besluit 2016/1699 vastgesteld dat het Koninkrijk België de winstaanpassingen op grond van artikel 185, lid 2, onder b, WIB 1992 bij voorafgaande rulings heeft toegekend (hierna: ‘de vaste administratieve praktijk’), terwijl de wet en de memorie van toelichting nadrukkelijk vereisen dat die aanpassingen op een geval-per-geval moeten plaatsvinden. In het besluit heeft de Commissie eveneens vastgesteld dat het pakket van voorafgaande rulings een steunregeling in de zin van artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag vormt. Volgens de Commissie is die steunregeling in strijd met artikel 108, lid 3, EU-Werkingsverdrag (betreffende de aanmeldingsverplichting van steunregelingen bij de Commissie) ten uitvoer gelegd.
Het Koninkrijk België heeft bij het EU-Gerecht beroep ingesteld tegen besluit 2016/1699 . Het EU-Gerecht heeft geoordeeld dat de vaste administratieve praktijk van de Belgische fiscus, namelijk het verlenen van winstaanpassingen door middel van voorafgaande rulings, niet kon worden aangemerkt als een steunregeling. De Europese Commissie heeft vervolgens een hogere voorziening ingesteld bij het EU-Hof tegen het arrest van het EU-Gerecht. Het EU-Hof moet met name oordelen over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, de Commissie een groot aantal voorafgaande rulingsals pakket kan aanvechten als ‘steunregeling’.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat moet worden onderzocht of een vaste administratieve praktijk – waarbij door middel van voorafgaande rulings winstaanpassingen worden verleend - kan worden aangemerkt als een ‘(steun)regeling’ in de zin van artikel 1, onder d van verordening 2015/1589 (EU-Verordening over de toepassing van artikel 108 EU-Werkingsverdrag) . Volgens het EU-Hof verwijst het begrip ‘regeling’ naar die handelingen (o.a een wet) op basis waarvan de wezenlijke kenmerken kunnen worden geïdentificeerd die noodzakelijk zijn om deze als staatssteunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag aan te kunnen merken.
Om die wezenlijke kenmerken van een handeling/regeling te kunnen identificeren kan de Commissie zich baseren op de rechtsgrondslag waarmee de regeling is ingevoerd. Het EU-Hof brengt echter in herinnering dat de Commissie zich – bij het ontbreken van een rechtsgrondslag - ook kan baseren op een geheel van omstandigheden waaruit blijkt dat er in feite een steunregeling bestaat ( C-324/90 en C-342/90 ).
In die context kan de Commissie bij de identificatie van de wezenlijke kenmerken van een handeling/regeling ook verwijzen naar een vaste administratieve praktijk van de autoriteiten van een lidstaat. Bijvoorbeeld de Belgische vaste administratieve praktijk in deze zaak waarbij een bepaling systematisch in strijd met de tekst van die bepaling (contra legem) wordt toegepast. Het gaat in dit geval om artikel 185, lid 2, onder b, WIB 1992. In strijd met de tekst van dat artikel en de Memorie van Toelichting worden de vrijstellingen niet op een geval-per-geval basis verleend, maar op basis van voorafgaande rulings.
Volgens het EU-Hof moet uit die vaste administratieve praktijk wel een ‘stelselmatige benadering’ blijken. De Commissie kan volgens het EU-Hof dus tot de slotsom komen dat er sprake is van een steunregeling wanneer zij genoegzaam kan aantonen dat die regeling is gebaseerd op de toepassing van een bepaling van een lidstaat volgens een ‘stelselmatige benadering’ door de autoriteiten van een lidstaat.
In deze zaak heeft de vaste administratieve praktijk van de Belgische fiscus geleid tot een groot pakket aan voorafgaande rulings. De Europese Commissie kan dat pakket van voorafgaande rulings als geheel aanvechten als een ‘steunregeling’. In dit verband hoeft de Europese Commissie niet tegen elke voorafgaande ruling een afzonderlijke formele procedure te starten.
Meer informatie: