EU-Hof: verbod op misbruik van recht is algemeen beginsel van EU-recht

Contentverzamelaar

EU-Hof: verbod op misbruik van recht is algemeen beginsel van EU-recht

Het beginsel van het verbod van misbruik is een algemeen beginsel van Unierecht. Dit beginsel kan rechtstreeks worden toegepast, los van een nationale maatregel die daaraan werking geeft in de nationale rechtsorde. Voor de vaststelling van misbruik van recht moet worden gekeken naar het wezenlijk doel van de betrokken transacties. Niet wordt vereist dat het verkrijgen van een (belasting)voordeel het enige doel is.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 22 november 2017 in de zaak C-251/16 (met persbericht).

Enkele mede-eigenaars van een bouwterrein in de stad Baltimore (Ierland) hebben daarop vijftien vakantiehuizen gebouwd, met het oog op de verkoop ervan. Voorafgaand aan de verkoop van die vakantiehuizen zijn ze eerst enkele transacties aangegaan met een aan hen verbonden onderneming, ‘Shamrock Estates Limited’. Zo hebben ze een langlopende huurovereenkomst gesloten met Shamrock en onmiddellijk daarop een overeenkomst tot terugverhuur van dezelfde vakantiehuizen voor 2 jaar. Een maand later werden deze beide overeenkomsten met wederzijds goedvinden weer beëindigd. Zij verkregen daarmee weer de volle eigendom van de betrokken onroerende goederen. Weer een maand later wisten zij alle 15 vakantiehuizen aan derden te verkopen. Volgens de geldende btw-regels was over deze laatste verkopen geen btw verschuldigd, omdat de langlopende huurovereenkomst al aan btw onderworpen was geweest. De Ierse belastingdienst heeft echter toch nog btw nageheven omdat zij van mening was dat de beide huurovereenkomsten een kunstmatige eerste levering vormden die alleen tot stand was gebracht om te vermijden dat latere verkoop aan btw zou worden onderworpen, zodat met deze levering geen rekening diende te worden gehouden voor de vaststelling van de btw.

In (hoger) beroep wordt vastgesteld dat de betrokken huurovereenkomsten geen enkele commerciële realiteit hadden en waren gesloten om de btw te verminderen die verschuldigd was in het kader van de verkoop van de vakantiehuizen. De Ierse Supreme Court (hoogste rechter) wil van het EU-Hof weten of het beginsel van misbruik van recht, zoals in het arrest C‑255/02 Halifax op het gebied van btw van toepassing werd verklaard, rechtstreekse werking jegens een particulier heeft, zelfs wanneer een nationale maatregel ter uitvoering van dat beginsel ontbreekt. 

Het Hof constateert dat de verwijzende rechter zijn vragen lijkt te hebben geformuleerd in het perspectief van de rechtspraak over de rechtstreekse werking van richtlijnen. In reactie daarop overweegt het Hof dat het beginsel van het verbod van misbruik zoals dat op btw-gebied wordt toegepast niet een bij een richtlijn ingesteld voorschrift vormt, maar zijn grondslag vindt in vaste rechtspraak. Het verbod van misbruik vertoont het algemene karakter dat de algemene beginselen van het Unierecht naar hun aard bezitten. Dat beginsel kan dan ook worden tegengeworpen aan – in deze zaak-  belastingplichtigen om te weigeren hem een voordeel in de vorm van het recht op btw-vrijstelling, toe te kennen, ook indien de nationale wet niet voorziet in bepalingen van die strekking. Uit die rechtspraak volgt dat geen beroep kan worden gedaan op EU-recht in geval van fraude of misbruik en dat EU-recht niet zo ruim mag worden toegepast dat zij misbruik zou dekken. Voor de vaststelling van misbruik van recht is niet vereist, zo vervolgt het Hof, dat wordt aangetoond dat het verkrijgen van een (belasting)voordeel het enige doel van de betrokken transacties is. Van misbruik kan ook sprake zijn wanneer de verkrijging van een dergelijk voordeel het wezenlijke doel van de betrokken transacties is.

Tenslotte, voor zover hier van belang, overweegt het EU-Hof dat de toepassing van het beginsel van het verbod van misbruik op transacties die hebben plaatsgevonden voordat het arrest Halifax werd gewezen, in overeenstemming is met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Naast de bekende rechtspraak over de werking in de tijd van arresten van het EU-Hof, als verklaring en precisering van de betekenis en de strekking van dat recht zoals het sinds de datum van inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden begrepen en toegepast, wijst het EU-Hof er op dat een belastingplichtige die de voorwaarden voor verkrijging van een recht of voordeel heeft geschapen door misbruik of fraude, zich ingevolge het beginsel van het verbod van misbruik niet op goede gronden kan beroepen op het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen om zich te verzetten tegen de weigering van toekenning van het betrokken recht of voordeel.