EU-Hof verduidelijkt de criteria ter beoordeling van het risico van schending van het recht op een eerlijk proces in de context van een overlevering

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt de criteria ter beoordeling van het risico van schending van het recht op een eerlijk proces in de context van een overlevering

Een rechterlijke autoriteit mag de overlevering niet weigeren op de enkele grond dat de opgeëiste persoon aanvoert te zijn berecht of het risico loopt te worden berecht door één of meerdere rechters die zijn benoemd op voordracht van een orgaan zoals de niet-onafhankelijke Poolse Raad voor de rechtspraak. De opgeëiste persoon moet concrete gegevens verstrekken over de benoemingsprocedure van de betrokken rechters waaruit blijkt dat de rechtsprekende formatie zodanig was samengesteld dat zijn recht op een eerlijk proces is aangetast. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van de Rechtbank Amsterdam.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 22 februari 2022 in de gevoegde zaken C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, X en Y .

Achtergrond

Het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) is een rechterlijke beslissing die door een EU-lidstaat wordt uitgevaardigd – uitvaardigende lidstaat – met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere EU-lidstaat – uitvoerende lidstaat – van een persoon die gezocht wordt. Deze persoon kan worden gezocht vanwege (1) een mogelijke strafvervolging of (2) wegens de uitvoering van een straf of maatregel in de uitvaardigende lidstaat.

De lidstaten zijn op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en artikel 1, lid 2 van Kaderbesluit 2002/584 (hierna: Kaderbesluit EAB) in beginsel verplicht om elk EAB ten uitvoer te leggen. De uitvoerende lidstaat kan op grond van artikel 1, lid 3 van het Kaderbesluit EAB afzien van de tenuitvoerlegging van het EAB indien de betrokken persoon in geval van overlevering een reëel gevaar loopt op schending van zijn grondrechten. Het gaat dan bijvoorbeeld om het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld ( artikel 47, tweede alinea, EU-Handvest ).

In de zaak C-216/18 PPU en de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20 PPU heeft het EU-Hof een tweestappentoets ontwikkelt om te bepalen of het door artikel 47 van het EU-Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces in de uitvaardigende lidstaat zal worden geschonden wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van die lidstaat.

In de in de vorige alinea genoemde zaken heeft het EU-Hof de tweestappentoets ontwikkeld in het licht van de waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid die inherent zijn aan het grondrecht op een eerlijk proces. De Rechtbank Amsterdam, die de tenuitvoerlegging van twee Poolse EAB’s moet beoordelen, vraagt nu aan het EU-Hof of die tweestappentoets ook moet worden toegepast wanneer de waarborg van toegang tot een ‘vooraf bij wet ingesteld gerecht’ in het geding is, en zo ja, welke voorwaarden en regels in dit verband gelden voor de toepassing van die toets. De waarborg van toegang tot een vooraf bij wet ingesteld gerecht is namelijk ook inherent aan het grondrecht op een eerlijk proces.

De Rechtbank Amsterdam stelt deze vraag tegen de achtergrond van de recente hervormingen van het gerechtelijk apparaat in Polen, die het EU-Hof ertoe hebben gebracht om te verklaren dat verschillende door de Poolse wetgever ingevoerde bepalingen onverenigbaar zijn met het EU-recht.

EU-Hof

Toepassing van de tweestappentoets

Het EU-Hof oordeelt dat er een onlosmakelijke band bestaat tussen de waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en de waarborg van toegang tot een vooraf bij wet ingesteld gerecht. Die waarborgen vormen namelijk de hoeksteen van het in artikel 47, tweede alinea van het EU-Handvest neergelegde recht op een eerlijk proces. Volgens het EU-Hof moet de tweestappentoets daarom ook worden toegepast wanneer de waarborg van toegang tot een vooraf bij wet ingesteld gerecht in het geding is.

Eerste stap

Vervolgens gaat het EU-Hof in op de voorwaarden die gelden voor de toepassing van de twee stappen uit de toets. In het kader van de eerste stap dient de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat op algemeen niveau te beoordelen of er een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces bestaat. Dat gevaar houdt met name verband met (I) het feit dat de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat niet onafhankelijk zijn of (II) dat het vereiste van een vooraf bij wet ingesteld gerecht niet in acht wordt genomen wegens structurele of fundamentele gebreken in die lidstaat.

De rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat moet een algehele beoordeling verrichten die gebaseerd is op alle objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over het functioneren van het gerechtelijk apparaat in de uitvaardigende lidstaat en in het bijzonder over het algemene kader voor de benoeming van rechters in die lidstaat. Tot die gegevens behoren ook de relevante rechtspraak van het EU-Hof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De omstandigheid dat een orgaan als de Poolse nationale raad voor de rechtspraak, dat betrokken is bij de procedure voor de benoeming van rechters, overwegend bestaat uit leden die de wetgevende of uitvoerende macht vertegenwoordigen of door hen zijn gekozen, is daarentegen niet voldoende grond om een overlevering te weigeren.

Tweede stap

In het kader van de tweede stap moet de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat nagaan of de structurele of fundamentele gebreken die tijdens de eerste stap van de toets zijn vastgesteld, concreet van invloed kunnen zijn in geval van overlevering van de betrokkene aan de uitvaardigende lidstaat.

Het EU-Hof oordeelt dat de persoon, tegen wie een EAB is uitgevaardigd, concrete gegevens moet aandragen waaruit kan worden opgemaakt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, en in het geval overlevering met het oog op een strafprocedure, een dergelijke invloed kunnen hebben. Deze gegevens kunnen worden aangevuld met gegevens die overeenkomstig artikel 15, lid 2 van het Kaderbesluit EAB door de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat worden verstrekt.

Indien het EAB is uitgevaardigd met het oog op de uitvoering van een straf of maatregel, moet de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat rekening houden met gegevens over de samenstelling van de rechtsprekende informatie die de strafzaak heeft behandeld of over elke andere omstandigheid die relevant is voor de beoordeling van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die formatie. Om de overlevering te kunnen weigeren is het niet voldoende dat één of meerdere rechters op voordracht van een orgaan als de Poolse raad voor de rechtspraak zijn benoemd.

Indien het EAB is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging, moet de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat rekening houden met de gegevens over de persoonlijke situatie van de betrokkene, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, de feitelijke context van dat EAB of elke andere omstandigheid die relevant is voor de beoordeling van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechtsprekende formatie die waarschijnlijk kennis zal moeten nemen van de zaak tegen die persoon. Daarentegen kan de omstandigheid dat op het moment van de beslissing over de overlevering niet kan worden vastgesteld welke rechters de zaak van de betrokkene eventueel zullen behandelen of, wanneer hun identiteit bekend is, dat die rechters zijn benoemd op voorstel van een orgaan als de Poolse raad voor de rechtspraak, niet volstaan om die overlevering te weigeren.

Meer informatie: