EU-Hof oordeelt over de procesbevoegdheid van consumentenorganisaties in procedures over financiële producten

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over de procesbevoegdheid van consumentenorganisaties in procedures over financiële producten

Een EU-lidstaat kan de procesbevoegdheid van een consumentenorganisatie die optreedt namens individuele beleggers die als consumenten kunnen worden aangemerkt, onderwerpen aan beperkingen die verband houden met de financiële draagkracht van die beleggers, de economische waarde en het soort financiële producten waarin die leden hebben belegd en de complexiteit van die producten. Dergelijke criteria mogen ook in aanmerking worden genomen bij de beslissing of deze organisaties rechtsbijstand genieten. Dat is het antwoord van het EU-Hof op een prejudiciële vraag van een Spaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 januari 2025 in de zaak C-346/23, Banco de Santander

Achtergrond

Deze zaak heeft betrekking op de uitlegging van de regels met betrekking tot de procesbevoegdheid van consumentenorganisaties om in rechte op te treden ter behartiging van de belangen van consumenten in de context van markten voor financiële instrumenten, overeenkomstig artikel 52, lid 2, van de MiFID I-richtlijn. De belangrijkste vraag die in deze zaak door de Spaanse rechter aan de orde is gesteld is of het mogelijk is om beperkingen te aanvaarden van de procesbevoegdheid van een consumentenorganisatie die optreedt namens individuele beleggers die als consumenten kunnen worden aangemerkt, op basis van de aard en de waarde van de financiële producten waarin laatstgenoemden hebben belegd. In deze zaak vloeien die beperkingen voort uit nationale rechtspraak. 

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat het EU-recht zich niet verzet tegen nationale rechtspraak die, wanneer de betrokken lidstaat consumentenorganisaties de bevoegdheid heeft verleend om in rechte op te treden ter verdediging van de individuele belangen van een aantal van hun leden, deze procesbevoegdheid onderwerpt aan beperkingen die verband houden met de financiële draagkracht van die leden, de economische waarde en het soort financiële producten waarin die leden hebben belegd en de complexiteit van die producten. Volgens het EU-Hof verzet het EU-recht zich er in beginsel ook niet tegen dat dergelijke criteria in aanmerking worden genomen bij de beslissing of deze organisaties rechtsbijstand genieten. 

Meer informatie