EU-Hof verduidelijkt onder welke omstandigheden de bescherming of bijstand van de UNRWA kan worden geacht te zijn opgehouden

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt onder welke omstandigheden de bescherming of bijstand van de UNRWA kan worden geacht te zijn opgehouden

De onmogelijkheid voor de UNRWA om specifieke zorg of behandelingen aan een derdelander of staatloze te verstrekken kan op zichzelf niet de conclusie rechtvaardigen dat de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden, en dat die derdelander of staatloze daardoor recht zou hebben op de voorzieningen uit de EU-Kwalificatierichtlijn. Om tot die conclusie te kunnen komen moet de onmogelijkheid om de noodzakelijke zorg van de UNRWA te ontvangen tot gevolg hebben dat er een reëel risico is op onmiddellijk overlijden van de derdelander of staatloze, of een reëel risico dat de derdelander of staatloze wordt blootgesteld aan een ernstige, snelle en omkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand of een aanzienlijke vermindering van zijn levensverwachting. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Franse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 oktober 2023 in de zaak C-294/22, OFPRA.

Achtergrond

De hoogste bestuursrechter van Frankrijk (hierna: de verwijzende rechter) heeft het EU-Hof prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van artikel 12, lid 1, onder a, van richtlijn 2011/95 (de EU-Kwalificatierichtlijn). De eerste volzin van die bepaling bevat een uitsluitingsclausule, op basis waarvan een derdelander of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer hij bijstand of bescherming geniet van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties (VN) dan de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR). De tweede volzin van die bepaling bevat een inclusieclausule, op basis waarvan de derdelander of staatloze recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van de EU-Kwalificatierichtlijn wanneer de desbetreffende bescherming of bijstand is ‘opgehouden’ en de positie van de personen die de bijstand ontvangen nog niet definitief is geregeld in overeenstemming met resoluties van de VN.  

De verwijzende rechter heeft zijn prejudiciële vragen gesteld in het kader van een geding tussen SW, een in Libanon geboren staatloze van Palestijnse afkomst, en het Franse bureau voor de bescherming van vluchtelingen en staatlozen (OFPRA) over de afwijzing door dit bureau van het verzoek van SW om toekenning van de vluchtelingenstatus of, bij gebreke daarvan, van subsidiaire bescherming. SW geniet bescherming van de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (hierna: de UNRWA). Hij heeft Libanon verlaten vanwege zijn kritieke gezondheidstoestand en heeft asiel aangevraagd in Frankrijk. SW betoogt dat de hem geboden bescherming of bijstand van de UNRWA is ‘opgehouden’, aangezien hij in Libanon niet de medische zorg en behandeling kan krijgen die hij nodig heeft om te overleven.

De verwijzende rechter vraagt het EU-Hof om te bepalen of, en zo ja, in welke omstandigheden de bescherming of bijstand van de UNRWA aan een staatloze van Palestijnse afkomst kan worden geacht te zijn ‘opgehouden’, in een situatie waarin hij de medische zorg die hij nodig heeft niet kan krijgen in het interventiegebied van de UNRWA.

EU-Hof

Een andere organisatie van de VN dan de UNHCR

Het EU-Hof oordeelt allereerst dat de UNRWA een andere organisatie van de Verenigde Naties dan de UNHCR is. Een derdelander of staatloze die bijstand of bescherming van de UNRWA geniet is daarom overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder a, eerste volzin, van de EU-Kwalificatierichtlijn uitgesloten van de vluchtelingenstatus in de EU. Daarnaast oordeelt het EU-Hof dat de positie van personen die de bijstand van de UNRWA genieten, nog niet definitief is geregeld. Dergelijke personen hebben dus recht op de voorzieningen uit hoofde van de EU-Kwalificatierichtlijn indien vast komt te staan dat de bijstand of bescherming is opgehouden.

Ophouden van bescherming of bijstand

Het EU-Hof brengt in herinnering dat het ‘ophouden’ van de door een orgaan of instelling zoals de UNRWA verleende bescherming of bijstand niet alleen het gevolg kan zijn van de opheffing zelf van dat orgaan of die instelling, maar ook van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn of haar taak te vervullen. De gezondheidszorg die aan Palestijnse vluchtelingen wordt verleend om in hun essentiële behoeften te voorzien, maakt deel uit van de ‘opdracht’ van de UNRWA. De onmogelijkheid voor de UNRWA om in die gezondheidszorg te voorzien, om welke reden dan ook, brengt volgens het EU-Hof het ‘ophouden’ van de bijstand van de UNRWA met zich mee.

De onmogelijkheid om specifieke zorg of behandelingen te verstrekken kan op zichzelf niet de conclusie rechtvaardigen dat de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden. Vastgesteld moet echter worden dat er een reëel risico van onmiddellijk overlijden van de derdelander of staatloze is, of een reëel risico dat de betrokkene wordt blootgesteld aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand of een aanzienlijke vermindering van zijn levensverwachting. Het is aan de nationale rechter om op basis van een individuele beoordeling van alle relevante gegevens na te gaan of er sprake is van een dergelijk risico. 

Meer informatie: