EU-Hof: vereiste van afgifte biometrische gegevens mag bij aanvraag verblijfsvergunning door Turkse onderdanen
Nieuwsbericht | 07-10-2019
Dit heeft het EU-Hof bepaald in zijn uitspraak van 3 oktober 2019 in de zaak Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen A, B en P ( C-70/18 ).
De Raad van State stelde het EU-Hof prejudiciële vragen over de uitleg van Besluit 1/80 bij de Associatieovereenkomst EU-Turkije. De kernvraag is of de eis dat Turkse onderdanen die een voorlopige verblijfsvergunning in Nederland aanvragen persoonsgegevens moeten afstaan in overeenstemming is met de Associatieovereenkomst.
B. en P. zijn Turkse onderdanen die op verschillende momenten een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hebben aangevraagd. Voor de afgifte van de mvv’s geldt de voorwaarde dat zij hun biometrische gegevens, i.c. een opname van gezicht en tien vingerafdrukken, verstrekken. In het kader van die aanvragen maken zij bezwaar tegen de afgifte van de biometrische gegevens. De rechtbank oordeelde dat het afnemen en vastleggen van de persoonsgegevens een ‘nieuwe beperking’ vormde in de zin van het Associatierecht, in het bijzonder artikel 7 van besluit 2/76 en artikel 13 van besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. In het beroep van de staatssecretaris tegen die uitspraak stelt de Raad van State het EU-Hof prejudiciële vragen.
Het EU-Hof overweegt in zijn arrest van 3 oktober 2019 dat de voorwaarde om biometrische gegevens af te staan inderdaad een nieuwe beperking vormt in de zin van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije. In principe zijn dergelijke beperkingen verboden, tenzij deze beperkingen gerechtvaardigd kunnen worden door een dwingende reden van algemeen belang. De Nederlandse regering betoogde dat de beperkingen nodig waren om identiteits- en documentfraude te voorkomen. Het EU-Hof heeft al eerder erkend dat het afnemen en bewaren van vingerafdrukken bij de afgifte van paspoorten om vervalsing en frauduleus gebruik ervan te voorkomen, een door de Europese Unie erkende doelstelling van algemeen belang nastreeft, namelijk het voorkomen van de illegale binnenkomst van personen op haar grondgebied. Ook vindt het EU-Hof dat de beperking proportioneel is aan dat doel: De Nederlandse regeling is geschikt en gaat niet verder dan nodig om de doelstelling van de bestrijding van identiteits- en documentfraude te behalen. Dit toetst het EU-Hof ook in het licht van artikel 7 EU-Handvest (recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven) en artikel 8, lid 1, EU-Handvest (recht op bescherming van persoonsgegevens). In dat verband volgt het EU-Hof de advocaat generaal in zijn zienswijze dat de door het Unierecht vereiste verificatie van persoonsgegevens ter voorkoming van identiteitsfraude eigenlijk alleen middels vingerafdrukken kan worden geverifieerd. Voorts maken de afname van een gezichtsopname en vingerafdrukken een betrouwbare identificatie van de betrokkene mogelijk, en hebben zij geen intiem karakter noch veroorzaken die fysieke of psychische ongemakken bij de aanvrager. De Uniewetgever heeft deze eisen bovendien zelf opgelegd middels verordening 767/2008, en geldt die voor alle derdelanders die voor langer dan 90 dagen in de Unie willen verblijven. Het EU-Hof benadrukt dat een uitzondering op die regel voor een bepaalde categorie derdelanders de doelstelling van die regel zou ondergraven. Tot slot is voor het EU-Hof van belang dat de gegevens worden opgeslagen in een centraal bestand dat alleen kan worden geraadpleegd door ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het nationale vreemdelingenrecht en voor maximaal vijf jaar worden bewaard. Ook deze termijn is proportioneel om het doel van identiteitsfraude via herhaalde visumaanvragen door dezelfde (afgewezen) persoon te voorkomen.