EU-Hof verwerpt beroepen van Ryanair tegen staatssteun via leninggaranties aan luchtvaartmaatschappij SAS tijdens de COVID-19 pandemie
Nieuwsbericht | 10-10-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 september 2023 in de (gevoegde) zaken C-320/ 21 en C-321/21 (Ryanair).
Achtergrond In april 2020 stelden Denemarken en Zweden de Europese Commissie in kennis van twee afzonderlijke steunmaatregelen ten gunste van de luchtvaartmaatschappij SAS. De steunmaatregelen bestonden elk uit een garantie op een doorlopende kredietfaciliteit van maximaal 1,5 miljard Zweedse kronen (SEK). Deze maatregelen waren bedoeld om luchtvaartmaatschappij SAS gedeeltelijk te compenseren voor de schade die het gevolg was van de annulering of herschikking van haar vluchten als gevolg van de reisbeperkingen die in het kader van de COVID-19-pandemie waren ingevoerd.
Bij besluiten van 15 april 2020 (SA.56795, Denemarken) en 24 april 2020 (SA. 57061, Zweden) heeft de Europese Commissie deze staatssteun goedgekeurd. Ryanair heeft deze besluiten aangevochten bij het Gerecht van de Europese Unie. Bij arresten van 14 april 2021 (T-378/20 en T-379/20) heeft het EU-Gerecht deze beroepen verworpen en geoordeeld dat de betrokken steunmaatregelen in overeenstemming waren met het EU-recht. Met name omdat SAS een aanzienlijk groter marktaandeel heeft dan haar naaste concurrent in Denemarken en Zweden en zij meer te lijden had onder de beperkingen in verband met de COVID-19-pandemie, vormde de steun volgens het EU-Gerecht geen onrechtmatige discriminatie. Ryanair heeft vervolgens bij het EU-Hof een hogere voorziening ingesteld tegen de arresten van het EU-Gerecht.
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Ryanair (rekwirante) zes middelen aan. Volgens het eerste middel heeft het EU-Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door rekwirantes argument af te wijzen dat de op grond van artikel 107, lid 2, onder b), EU-Werkingsverdrag toegekende steun niet strekt tot vergoeding van de door één slachtoffer geleden schade. Volgens het tweede middel heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten kennelijk onjuist opgevat bij de toepassing van artikel 107, lid 2, onder b), EU-Werkingsverdrag en van het evenredigheidsbeginsel wat betreft de door SAS AB wegens de COVID-19-pandemie geleden schade. Het derde middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Gerecht ten onrechte het argument van Ryanair inzake de schending van het beginsel van non-discriminatie heeft verworpen. Het vierde middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste opvatting van de feiten bij de beslissing van het Gerecht om rekwirantes argument inzake schending van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten af te wijzen. Het vijfde middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste opvatting van de feiten door te beslissen om het vierde middel van het beroep in eerste aanleg, ontleend aan schending van de procedurele rechten van rekwirante, niet ten gronde te onderzoeken. Met het zesde middel wordt een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste opvatting van de feiten aangevoerd doordat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Commissie de krachtens artikel 296, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag op haar rustende motiveringsplicht niet heeft geschonden.
EU-Hof Het EU-Hof verklaart het eerste middel tot het zesde middel, dan wel de verschillende onderdelen daarvan, ongegrond of wijst deze middelen af.
Het EU-Hof verwerpt daarmee alle door Ryanair aangevoerde argumenten en bevestigt de arresten van het EU-Gerecht. Het EU-Hof wijst er met name op dat de litigieuze steunmaatregel kon worden beperkt tot SAS. De steunmaatregel hoefde volgens het EU-Hof niet ten goede te komen aan alle ondernemingen die schade hadden geleden door de COVID -19 pandemie.
Meer informatie: Persbericht Curia (EN) ECER-dossier: Staatssteun