EU-Hofzaken anno 2021: digitaal procederen
Nieuwsbericht | 19-01-2021
Het betrof de zitting van de Grote Kamer in de zaak C-564/19 (IS). Deze zaak past in een reeks van zaken over de kernwaarden van de rechtsstaat, waaronder de rechterlijke onafhankelijkheid. In deze Hongaarse zaak speelt onder meer de vraag of het instellen van een tuchtprocedure tegen een nationale rechter louter en alleen vanwege het stellen van prejudiciële vragen aan het EU-Hof vanuit Europeesrechtelijk perspectief door de beugel kan. Nederland betoogt in deze zaak dat het Unierecht zich hiertegen verzet.
Jurian Langer was de verantwoordelijke ‘agent’ die namens de Nederlandse regering het woord voerde tijdens de zitting. Hij werd daarbij ondersteund door Laura van Heijningen (BZ) en Hanna Bosdriesz (J&V). Naast Nederland waren Zweden en Hongarije ook digitaal aanwezig. Alleen de Europese Commissie was fysiek aanwezig in Luxemburg. Ter zitting vocht de Hongaarse regering de ontvankelijkheid van de gestelde vragen aan en betoogde dat – voor zover de vragen ontvankelijk zijn – de tuchtregels niet (kunnen) worden ingezet naar aanleiding van het stellen van prejudiciële vragen. Hongarije werd hierover kritisch bevraagd door de leden van het EU-Hof.
Zie voor een impressie van de zitting: https://www.politico.eu/article/miklos-feher-hungary-feels-the-heat-eu-court-hearing/ De conclusie van A-G Pikamäe wordt 14 april a.s. verwacht.
Meer informatie: ECER-dossier: EU-Hof