EU laat sancties op niet-naleving transparantieverplichtingen bij concessies over aan lidstaten
Nieuwsbericht | 14-04-2010
Het gaat om het arrest van het Hof van 13 april 2010 in de zaak C‑91/08, Wall AG tegen de Stadt Frankfurt am Main.
Deze zaak is interessant omdat het EU-Hof hier een andere koers vaart dan bij aanbestedingen. In eerdere rechtspraak over foutieve aanbestedingen had het EU-Hof bepaald dat de aanbestedingsrichtlijnen verplichten tot een nieuwe aanbesteding. Deze aanbestdingsrichtlijnen zijn echter niet van toepassing op concessies.
Deze worden geregeerd door de verdragsbepalingen betreffende het recht van vestiging en het vrije dienstenverkeer en het daaruit afgeleide transparantiebeginsel.
In het arrest oordeelt het Hof dat wanneer wijzigingen van de bepalingen van een concessieovereenkomst voor diensten kenmerken vertonen die wezenlijk verschillen van die welke de gunning van de oorspronkelijke concessieovereenkomst hebben gerechtvaardigd, en eigenlijk blijk geven van de wil van partijen om opnieuw te onderhandelen over de wezenlijke voorwaarden van deze overeenkomst, overeenkomstig de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat alle noodzakelijke maatregelen, daaronder begrepen een nieuwe aanbestedingsprocedure, moeten worden gelast om de transparantie van de procedure te herstellen. In voorkomend geval zou de nieuwe aanbestedingsprocedure moeten worden georganiseerd op een wijze die is aangepast aan de specifieke kenmerken van de betrokken dienstenconcessie, en een onderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd, de mogelijkheid moeten bieden om vóór de gunning van deze concessie relevante informatie hierover te verkrijgen.
Maar de EU kent geen bijzondere voorschriften om fouten te herstellen. Dat wordt overgelaten aan de nationale lidstaten.
Het Hof oordeelt dat het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting niet gebieden dat de nationale autoriteiten een overeenkomst opzeggen en dat de nationale rechterlijke instanties een bevel uitvaardigen telkens wanneer deze verplichting niet zou zijn nagekomen bij de gunning van dienstenconcessies. Het is een aangelegenheid van de nationale rechtsorde om de rechtsmiddelen die ertoe strekken, de rechten te beschermen die de justitiabelen aan deze verplichting ontlenen, zodanig vast te stellen dat deze middelen niet ongunstiger zijn dan soortgelijke nationale rechtsmiddelen en de uitoefening van deze rechten niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken.