Europees eenheidsoctrooi stap dichterbij
Nieuwsbericht | 08-05-2015
Het gaat om de arresten van de Grote Kamer van het EU-Hof van 5 mei 2015 in de zaak C-146/13 en de zaak C-147/13, Spanje tegen de Raad. Eerder heeft het ECER bericht over de beroepen van Spanje en Italië tegen het machtigingsbesluit van de Raad om op het gebied van octrooibescherming een nauwere samenwerking aan te gaan.
Spanje vorderde in de zaak C-146/13 nietigverklaring van verordening 1257/2012 die tot doel heeft om een octrooi met eenheidsbescherming in te stellen binnen de deelnemende lidstaten (alle EU lidstaten min Spanje, Italië en Kroatië). Spanje voerde zeven middelen aan: schending van de waarden van de rechtsstaat, het ontbreken van een rechtsgrondslag, misbruik van bevoegdheid, schending van artikel 291, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) en, subsidiair, schending van de Meroni-rechtspraak, schending van de beginselen van autonomie en uniforme toepassing van het Unierecht.
In het kader van de vermeende schending van de waarden van de rechtstaat wijst het Hof erop dat de bestreden verordening een bijzondere overeenkomst is in de zin van artikel 142 Europees Octrooiverdrag (EOV). De verordening stelt de juridische voorwaarden vast die mogelijk maken dat in de deelnemende lidstaten eenheidswerking kan worden verleend aan een Europees octrooi dat door het Europees Octrooi Bureau (EOB) is afgegeven op grond van het EOV. De verordening schept dus geen kader voor voorwaarden van het Europees octrooi zelf, dat is immers in het EOV geregeld. Ook wordt het Europees octrooi niet in het Unierecht geïntegreerd.
Het Hof verwerpt het argument van Spanje dat artikel 118 VWEU niet de juiste rechtsgrondslag is. Het Hof overweegt daarbij dat de verordening zowel naar doel als inhoud doet waarvoor dat artikel is bedoeld: invoering van een Europese titel om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de Unie te bewerkstelligen. Het is volgens het Hof niet nodig dat de verordening zelf alle aspecten van het intellectuele-eigendomsrecht volledig en uitputtend harmoniseert.
Spanje meende ook dat de bevoegdheid van de deelnemende lidstaten om de hoogte van de jaartaksen en het aandeel in de verdeling van die taksen vast te stellen in strijd is met artikel 291 VWEU en de Meroni- rechtspraak over delegatie van bevoegdheden. Het Hof overweegt dat ingevolge artikel 291 VWEU lidstaten alle maatregelen moeten nemen ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie. Wanneer die handelingen volgens eenvormige voorwaarden moeten worden uitgevoerd, kunnen in die handelingen uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie of Raad worden gedelegeerd. Het Hof merkt in dit verband op dat de lidstaten in een beperkte commissie van de Raad van Bestuur de jaartaksen vaststellen en verdelen maar nergens staat dat die uniform moeten zijn. Bovendien is de Unie geen partij bij het EOV en kunnen de Commissie noch de Raad deelnemen aan de procedure voor het vaststellen en verdelen van die taksen. Om diezelfde reden is er ook geen sprake van schending van de Meroni-rechtspraak over delegatie van bevoegdheden aan agentschappen. Omdat de EU geen partij is, mocht de Uniewetgever bepalen dat de lidstaten de taksen vaststellen en verdelen. Uit de tekst van artikel 9, lid 1, van de bestreden verordening blijkt bovendien dat de deelnemende lidstaten het EOB belasten met genoemde taken. De Uniewetgever delegeert dus niet een aan hem toekomende uitvoerende bevoegdheid.
Tot slot is Spanje van mening dat de autonomie van de Unie zou zijn geschonden en de uniforme uitleg van het EU recht niet wordt gewaarborgd door de koppeling van de verordening aan de internationale overeenkomst voor de oprichting van een octrooigerecht (EOG overeenkomst). De eenheidsbescherming geldt volgens de verordening pas wanneer het octrooigerecht dat met het EOG wordt ingesteld en in de verdragsluitende lidstaten exclusieve bevoegdheid voor geschillen over het eenheidsoctrooi heeft, in werking is. Het Hof overweegt dat zij niet bevoegd is zich over de rechtmatigheid van een door lidstaten gesloten internationale overeenkomst uit te spreken. Wat betreft de koppeling overweegt het Hof dat dit kan. Een verordening kan het aan de lidstaten overlaten zelf de wettelijke, bestuursrechtelijke en financiële maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de verordening.
In de zaak C-147/13, Spanje tegen de Raad, vordert Spanje nietigverklaring van verordening 1260/2012 inzake de talenregeling die bij het eenheidsoctrooi hoort. Spanje stelt met name dat de talenregeling discriminerend is. Het Hof overweegt dat er geen algemeen beginsel van Unierecht bestaat dat garandeert dat je onder alle omstandigheden tot alles dat je belang raakt in je eigen taal toegang hebt. Het stelt vast het EOB talenregime dat is beperkt tot het Engels Duits en Frans, discriminerend is. Een dergelijke discriminerende regeling is slechts gerechtvaardigd wanneer dit een legitiem doel van algemeen belang dient en evenredig is. De regeling is erop gericht om eenheidsoctrooien eenvoudig en kosteneffectief te maken, rechtszekerheid te waarborgen, innovatie te stimuleren en ten goede moet komen aan het MKB. Daarnaast moet het de toegang tot het eenheidsoctrooi en tot het octrooistelsel als geheel gemakkelijker, minder kostbaar en rechtszekerder maken. Dit is een legitiem doel. De regeling is geschikt om dat doel te bereiken omdat het de toegang tot octrooibescherming daadwerkelijk vergemakkelijkt doordat zij de kosten drukt die voortvloeien uit vertaling. De verordening voorziet bovendien in financiële tegemoetkomingen voor vertaalkosten en overgangsregelingen zolang er nog geen betrouwbare computervertalingen bestaan. De verordening bewaart daarmee het noodzakelijke evenwicht tussen de verschillende belangen en gaat niet verder dan nodig om het nagestreefde legitieme doel te bereiken.
Ook de overige middelen worden door het Hof afgewezen. Deze komen in grote mate overeen met de middelen en afwijzing door het Hof daarvan uit zaak C-146/13.