Europese dienstenrichtlijn van toepassing op rondvaarten en raamprostitutie

Contentverzamelaar

Europese dienstenrichtlijn van toepassing op rondvaarten en raamprostitutie

Toeristen uit andere EU-landen maken gebruik van rondvaarten in Amsterdam, die ook door buitenlandse exploitanten moeten kunnen worden georganiseerd. Daarom is de EU-dienstenrichtlijn daarop van toepassing. Hetzelfde geldt voor een taaleis voor exploitanten van raamprostitutie, die per definitie niet-Nederlandse prostituees beoogt te beschermen. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van de Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 1 oktober 2015 in de gevoegde zaken C-340/14 en C-341/14, Trijber en Harmsen. Het ECER heeft eerder bericht over deze zaken naar aanleiding van de prejudiciële verwijzing van de Raad van State en de conclusie van de advocaat-generaal Szpunar.

In de zaak Trijber gaat het om een weigering door de gemeente Amsterdam om een exploitatievergunning te verlenen voor het per boot vervoeren van passagiers door de Amsterdamse grachten. Volgens het gemeentebestuur is het aantal vergunningen beperkt en is de aanvraag gedaan buiten de 'uitgifteronde'. In de zaak Harmsen heeft de burgemeester van Amsterdam exploitatievergunningen geweigerd voor twee raamprostitutiebedrijven omdat de exploitant ook kamers verhuurt aan prostituees met wie hij niet in een voor hem begrijpelijke taal kan communiceren.

De principiële vraag in deze zaken was of de EU-dienstenrichtlijn ook van toepassing is in zuiver interne situaties, dat wil zeggen, in situaties die zich volledig binnen één lidstaat afspelen, zonder grensoverschrijdend element.

Advocaat-generaal Szpunar concludeerde eerder dat harmonisatie op het gebied van de interne markt óók situaties kan omvatten die niet vallen onder de Verdragsrechtelijke vrijheden, waaronder het vrij verkeer van diensten. Ook de tekst, systematiek en wetsgeschiedenis van de dienstenrichtlijn bieden volgens de advocaat-generaal steun voor deze benadering.

Het EU-Hof gaat op dit aspect niet in. Hof is namelijk van oordeel dat er in deze twee zaken genoeg grensoverschrijdende elementen aanwezig zijn, waardoor er geen sprake is van een zuiver interne situatie. Zo kunnen in de zaak Trijber ook burgers uit andere lidstaten genieten van de rondvaarten die Trijber aanbiedt; bovendien kan de Amsterdamse regeling een belemmering vormen voor de markttoegang van alle dienstverrichters, ook uit andere lidstaten die zich in Nederland willen vestigen. En in de zaak Harmsen is duidelijk dat de prostituees afkomstig zijn uit andere lidstaten, niet uit Nederland. Het EU-Hof geeft echter geen algemene criteria om te beoordelen of in een bepaald geval wel of niet een grensoverschrijdend element aanwezig is.

Verder speelde in de zaak Trijber de vraag of rondvaarten over de grachten van Amsterdam “vervoersdiensten” zijn waarop de dienstenrichtlijn niet van toepassing is. Het EU-Hof vindt van niet: het gaat bij rondvaarten niet zozeer om vervoer van A naar B, maar veeleer om toeristische activiteiten, waarop de richtlijn gewoon van toepassing is. Het is uiteindelijk aan de Raad van State om het hoofdbestanddeel (vervoer/toerisme) van de dienst te duiden.

Het EU-Hof oordeelt verder dat de verleende vergunningen niet van onbepaalde duur mogen zijn, omdat anders de toegang tot de markt niet wordt gewaarborgd.

Het EU-Hof oordeelt ook dat de ‘taaleis’ in de zaak Harmsen geschikt en noodzakelijk is om het daarmee beoogde doel te bereiken. Hof neemt daarbij in overweging dat er geen al te grote taalkennis wordt vereist, maar dat enkel wordt verlangd dat exploitant en prostituee elkaar kunnen verstaan. Ook ziet het Hof geen alternatieven voor de taaleis: communicatie via een derde kan – gelet op de specifieke branche waarin de eis gesteld wordt – “schadelijke interferenties veroorzaken” tussen exploitant en prostituee. Ook camerabewaking is volgens Hof geen goed alternatief. Het is uiteindelijk ook hier taak van de Raad van State om dit oordeel van het Hof te verifiëren aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval.