Europese Rekenkamer brengt verslag uit over toewijzing van EU-ontwikkelingshulp en de controle daarop

Contentverzamelaar

Europese Rekenkamer brengt verslag uit over toewijzing van EU-ontwikkelingshulp en de controle daarop

Conclusie van het verslag is dat het belangrijkste instrument van de EU voor de uitvoering van de EU-samenwerking met partnerlanden, het NDICI, tekortkomingen vertoont in de methoden voor de toewijzing van middelen en de monitoring van de impact. Hoewel de geografische programma’s breed waren opgezet en gericht waren op een groot aantal verschillende behoeften van partnerlanden en EU-prioriteiten, benadrukken de EU-auditors dat de ruime omvang ervan hun impact kan beperken.

Het gaat om het op 7 juni 2023 gepresenteerde Speciaal verslag 14/2023 genaamd “Programmering van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld —Alomvattende programma’s met tekortkomingen in de methoden voor de toewijzing van middelen en de effectbeoordeling”. Het verslag is beschikbaar via de website van de ERK.

Het NDICI
NDICI — Europa in de wereld werd vastgesteld in juni 2021 en trad met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2021. In het NDICI werden een aantal instrumenten samengevoegd die werden gebruikt voor de uitvoering van het externe optreden van 2014 tot 2020, en waarvan sommige niet in de EU-begroting waren opgenomen. Hoewel de financieringsprogramma’s zijn vastgesteld voor een periode van zeven jaar (2021-2027), is het EU-geld alleen voor de eerste vier jaar toegewezen; de rest van het geld zal na een tussentijdse evaluatie worden verdeeld. Met een totale begroting van 79,5 miljard euro voor de periode 2021-2027 bestrijkt het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) meer dan 70 procent van de EU-uitgaven voor extern optreden.

NDICI — Europa in de wereld omvat drie pijlers: een geografische pijler (60 388 miljoen euro) voor EU-samenwerking met de volgende vier regio’s: Afrika ten zuiden van de Sahara, het nabuurschap, Azië en het Stille Oceaangebied en Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied, een thematische pijler (6 358 miljoen euro) ter aanvulling van de geografische pijler met steun voor mensenrechten en democratie, maatschappelijke organisaties, vrede, stabiliteit en conflictpreventie, en mondiale uitdagingen en een niet-programmeerbare pijler voor snelle respons op crises (3 182 miljoen euro). Daarnaast is er een buffer voor opkomende uitdagingen en prioriteiten (9 534 miljoen euro) voor het opvangen van onvoorziene behoeften en prioriteiten.

Het Speciaal verslag
Het programmeringsproces voor NDICI — Europa in de wereld bestaat uit de voorbereiding en vaststelling van meerjarige indicatieve landenprogramma’s, regionale meerjarige indicatieve programma’s en thematische meerjarige indicatieve programma’s (MIP’s) voor nabuurschaps- en niet-nabuurschapslanden. In december 2022 had de Europese Commissie MIP’s vastgesteld voor 102 partnerlanden, vijf regio’s (Afrika ten zuiden van de Sahara, het zuidelijk nabuurschap, het oostelijk nabuurschap, Azië en het Stille Oceaangebied, en Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied), vier thematische programma’s en één MIP voor het Erasmus+-programma.

In het verleden gebruikte de EU verschillende instrumenten voor de uitvoering van haar externe optreden. De samenvoeging ervan tot één enkel instrument (via NDICI — Europa in de wereld) moest zorgen voor meer samenhang, vereenvoudigde procedures en meer duidelijkheid over de uitgaven. In het Speciaal verslag wordt geconstateerd dat in de praktijk echter nog steeds verschillende methoden — kwantitatieve voor sommige landen, kwalitatieve voor andere — worden gebruikt om financiële middelen toe te wijzen. Volgens de EU-auditors wordt de toewijzing van EU-middelen voor extern optreden hierdoor niet transparanter, consistenter, beter vergelijkbaar en breder.

De analyses van de situatie en behoeften van de partnerlanden ten behoeve van het verslag waren uitgebreid en omvatten belangrijke politieke, economische, sociale en milieuaspecten. Zij werden besproken met een groot aantal verschillende belanghebbenden, van de regeringen van de partnerlanden en vertegenwoordigers van de lidstaten tot maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van de particuliere sector. De auditors erkennen dat de geselecteerde prioritaire gebieden breed waren, wat flexibiliteit biedt om in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen. Dit ruime toepassingsgebied kan er echter ook toe leiden dat de EU-financiering minder doelgericht wordt ingezet en kan zodoende het effect ervan ondermijnen. Verder waarborgden de MIP’s, die laat werden vastgesteld, niet dat de geselecteerde interventiesectoren de sectoren waren waar met EU-financiering een grote impact kon worden gemaakt.

Tot slot stelden de auditors vast dat het monitoringskader niet noodzakelijkerwijs de daadwerkelijke prestaties zal kunnen meten. De meeste van de ongeveer 700 in de steekproef opgenomen indicatoren waren specifiek, maar het inconsistente gebruik van gemeenschappelijke EU-indicatoren belemmert het meten van prestaties. Dit geldt des te meer omdat de auditors ook vaststelden dat er een gebrek was aan onderliggende bewijsstukken voor de uitgangswaarden en streefdoelen. Meer dan 1 op de 5 in de steekproef opgenomen indicatoren had een onduidelijke of zelfs geen uitgangswaarde, en 1 op de 4 indicatoren had onduidelijke of geen streefdoelen. De auditors concluderen dat het in dergelijke omstandigheden nauwelijks mogelijk is het ambitieniveau te beoordelen.

Meer informatie:
Nieuwsbericht Europese Rekenkamer
ECER-dossier: Ontwikkelingssamenwerking