Geen discriminatie van EU-carriers bij luchtvervoer vanuit derde landen
Nieuwsbericht | 19-03-2014
Het gaat om het arrest van 18 maart 2014 in de zaak C‑628/11, strafzaak tegen International Jet Management GmbH.
International Jet Management is een luchtvaartmaatschappij die statutair is gevestigd in Oostenrijk. Tegen haar is een strafzaak ingeleid omdat zij privévluchten vanuit Rusland en Turkije naar Duitsland heeft uitgevoerd zonder dat zij beschikte over de door de Duitse luchtverkeerswet vereiste vergunning om het Duitse luchtruim binnen te vliegen.
Zij beschikte wel over een exploitatievergunning van de Oostenrijkse autoriteiten op grond van verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap.
Duitse luchtvaartmaatschappijen met een Duitse exploitatievergunning kunnen zonder vergunning op grond van de Duitse luchtvaartwetgeving passagiers vervoeren vanuit derde landen.
Het verrichten van vervoersdiensten valt niet onder het vrije dienstenverkeer, maar onder de titel Vervoer van het EU-Werkingsverdrag. Belemmeringen van het vervoer mogen blijven bestaan zolang de EU-wetgever daarvoor geen regels heeft gesteld. Echter, het algemene discriminatieverbod naar nationaliteit van artikel 18 EU-Werkingsverdrag is hier wel van toepassing, zo oordeelt het EU-Hof. Burgers van een lidstaat en ondernemingen met een statutaire zetel in een lidstaat kunnen zich op dit verbod binnen de werkingssfeer van het EU-recht beroepen.
Het nationale vergunningvereiste om het luchtruim binnen te vliegen vanuit een derde land wordt niet met zoveel woorden geregeld door een EU-verordening of richtlijn. Maar volgens het EU-Hof kan uit enkele EU-verordeningen en richtlijnen worden afgeleid dat het vervoer vanuit derde landen binnen de werkingssfeer van het EU-recht valt. Daarom is het discriminatieverbod hier van toepassing en mag International Jet Management in Duitsland niet anders worden behandeld dan Duitse luchtvaartmaatschappijen, die geen vergunning nodig hebben.
Volgens het Hof is de bescherming van de Duitse economie geen geldig argument om deze discriminatie te rechtvaardigen. Economische overwegingen zijn door het EU-Hof nooit aanvaard voor inbreuken op de algemene verkeersvrijheden met betrekking tot goederen, personen, diensten en kapitaal. Dat kan ook niet voor het fundamentele verbod van discriminatie naar nationaliteit.
De bescherming van de veiligheid van het luchtruim is ook geen geldig argument. Om een Oostenrijkse exploitatievergunning te kunnen krijgen, moest International Jet Management al beschikken over een wettelijke aansprakelijkkheidsverzekering en een zgn. AOC certificaat. Dit certificaat verklaart dat de luchtvaartexploitant beschikt over de beroepsbekwaamheid en organisatie om de veiligheid van de in dat certificaat gespecificeerde activiteiten overeenkomstig de relevante bepalingen van het Unierecht of, voor zover van toepassing, het nationale recht te garanderen. Die elementen zijn dus al gecontroleerd door de Oostenrijkse autoriteiten en dan moeten de Duitse autoriteiten dat erkennen zonder een dubbele controle. Het Hof wijst er voorts op dat als International Jet Management een tussenlanding had gemaakt in Oostenrijk, geen vergunning was vereist volgens de Duitse wet.
Het EU-Hof concludeert daarom dat het algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van artikel 18 van het EU-Werkingsverdrag van toepassing is op vergunningen om het nationale luchtruim binnen te vliegen vanuit derde landen. Het verbod verzet zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op straffe van een geldboete voorschrijft dat een luchtvaartmaatschappij uit een andere lidstaat over zo’n vergunning moet beschikken, terwijl nationale luchtvaartmaatschappijen zo’n vergunning niet nodig hebben.