EU-Hof: Gemeente moet persoonlijke assistentie voor gehandicapten ook bekostigen bij verblijf in ander EU-land

Contentverzamelaar

EU-Hof: Gemeente moet persoonlijke assistentie voor gehandicapten ook bekostigen bij verblijf in ander EU-land

Het weigeren van diensten aan personen met een handicap omdat zij in een andere lidstaat verblijven, vormt een beperking van het vrij verkeer van personen. Het volgen van een studie in een ander EU-land leidt niet automatisch tot verlies van de band met de gemeente en ook de uitkeringslast leidt niet tot verstoring van het financiële evenwicht. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van een Finse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 25 juli 2018 in de zaak C-679/16, A (Aide pour une personne handicapée - hulp voor een persoon met een handicap).

Het arrest betreft vragen van de Finse rechter over de terbeschikkingstelling door de Finse gemeente Espoo van persoonlijke assistentie aan A, een persoon met een handicap, in Estland, waar A studeert. De gemeente Espoo had het verzoek om persoonlijke assistentie afgewezen, omdat zij zich niet verplicht voelde om deze diensten en ondersteuningsmaatregelen buiten Finland te verstrekken.

Toepassing EU-coördinatieverordening sociale zekerheid

De eerste vraag die de Finse rechter aan het EU-Hof voorlegt, is of een voorziening zoals persoonlijke assistentie onder het begrip “prestatie bij ziekte” valt in de zin van artikel 3, lid 1, onder a, van verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (hierna: de verordening) . Het EU-Hof stelt dat dit afhangt van het doel van de voorziening en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend. Het EU-Hof verwijst naar zijn arrest van 16 september 2015, EU:C:2015:602, C-433/13, en concludeert dat een prestatie als socialezekerheidsuitkering kan worden aangemerkt als zij wordt toegekend op grond van een wettelijk omschreven situatie. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer een prestatie wordt toegekend aan de hand van objectieve criteria die het recht geven op de prestatie wanneer daaraan is voldaan, zonder dat de autoriteit met andere persoonlijke omstandigheden rekening mag houden. In de huidige zaak heeft de Finse autoriteit geen beoordelingsruimte om het ontstaan van het recht te bepalen: wanneer aan de voorwaarden is voldaan, moet de autoriteit de assistentie verstrekken, zij mag alleen invulling geven aan de manier waarop de assistentie wordt verstrekt en de omvang ervan. Het EU-Hof is hierom van oordeel dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.

Daarnaast moet aan een tweede voorwaarde worden voldaan. De prestatie dient verband te houden met een van de in artikel 3, lid 1 van de verordening genoemde takken van sociale zekerheid. Prestaties die betrekking hebben op hulpbehoevendheid kunnen in sommige gevallen beschouwd worden als “prestaties bij ziekte”. Dit is het geval wanneer deze prestaties tot doel hebben de gezondheidstoestand en het leven van de hulpbehoevende te verbeteren. Meer specifiek gaat het dan om de vergoeding van kosten die verband houden met de aan een persoon verleende zorg en met de verbetering van het dagelijkse leven van die persoon.

In dit geval kan niet worden aangenomen dat de persoonlijke assistentie in de Finse wet tot doel heeft de gezondheidstoestand van de rechthebbende in verband met zijn handicap te verbeteren. Het doel van de wet ziet namelijk op het in staat stellen van personen met een handicap om als gelijkwaardige leden van de samenleving te kunnen leven en lasten en belemmeringen vanwege een handicap tegen te gaan en te verhelpen. Mede daarom kan niet worden aangenomen dat de prestatie verband houdt met de takken van sociale zekerheid in de verordening. De tweede voorwaarde kan niet worden vervuld en dus valt de prestatie niet binnen de werkingssfeer van de verordening.

Toepassing vrij verkeer van EU-burgers

Vervolgens vraagt de Finse rechter of de artikelen 20 en 21 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) zich verzetten tegen het weigeren van een voorziening op grond dat een EU-burger in een andere lidstaat verblijft om er hoger onderwijs te volgen. De betreffende artikelen geven Unieburgers het recht om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Wat betreft het onderwijs, hebben lidstaten de bevoegdheid om de organisatie van hun onderwijssystemen te bepalen (artikel 165, lid 1, VWEU), maar deze bevoegdheden mogen niet leiden tot strijd met het recht op vrij verkeer van personen. Lidstaten mogen ook voorzien in een stelsel van studiefinanciering, maar de voorwaarden voor de toekenning hiervan mogen geen ongerechtvaardigde beperking vormen op het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Een regeling die bepaalde onderdanen van een lidstaat benadeelt omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, vormt zo een beperking.

In deze zaak was de enige reden voor weigering het voornemen van verzoeker om hoger onderwijs te volgen in een andere lidstaat dan Finland. Deze weigering is een beperking van het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, aldus het EU-Hof. Zo een beperking kan alleen worden gerechtvaardigd als zij is gebaseerd op objectieve overwegingen van algemeen belang en indien zij evenredig is aan het door het nationale recht nagestreefde doel. Een maatregel is evenredig wanneer hij geschikt is om het nagestreefde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken. Het EU-Hof is van oordeel dat het vereiste om in de betreffende lidstaat te moeten verblijven om een uitkering te ontvangen niet kan worden gerechtvaardigd door doelstellingen zoals het waarborgen van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel en het waarborgen van een daadwerkelijke band tussen de aanvrager en de lidstaat. Beide kunnen namelijk ook worden aangetoond door andere factoren dan het aanwezig zijn op het grondgebied van de lidstaat. Volgens het EU-Hof is er daarom in dit geval ook geen reden om aan te nemen dat het toekennen van de persoonlijke assistentie in dit geval zou leiden tot verstoringen in het evenwicht van het socialezekerheidsstelsel. De beperking op het recht om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven rechtvaardigen kan daarom niet worden gerechtvaardigd.