Gevangen Spaanse separatist ten onrechte verhinderd als nieuw lid naar Europees Parlement te reizen
Nieuwsbericht | 07-01-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof (Grote Kamer) van 19 december 2019 in de zaak C-502/19, Junqueras Vies
In dit prejudiciële arrest verduidelijkt het Hof de personele, temporele en materiële draagwijdte van de aan de leden van het Europees Parlement verleende immuniteiten als bedoeld in artikel 343 EU-Werkingsverdrag en artikel 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna: het Protocol).
In deze zaak werd het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de interpretatie van artikel 9 van het Protocol door het Tribunal Supremo (Hooggerechtshof, Spanje). Deze vragen werden gesteld in het kader van een beroep dat door een in het Europees Parlement gekozen politicus bij de verkiezingen van 26 mei 2019 werd ingesteld tegen een bevel tot weigering om hem een buitengewoon verlof uit de gevangenis toe te kennen. Hij was vóór deze verkiezingen in voorlopige hechtenis genomen in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen hem was aangespannen wegens zijn deelname aan de organisatie van het referendum over zelfbeschikking dat op 1 oktober 2017 in de autonome gemeenschap Catalonië werd gehouden. Hij verzocht om bovengenoemde toestemming om een door de Spaanse wet vereiste formaliteit uit te voeren na de bekendmaking van de resultaten, namelijk het afleggen van de eed of de belofte om de Spaanse grondwet te eerbiedigen voor een centrale kiescommissie, en vervolgens naar het Europees Parlement te reizen om deel te nemen aan de constituerende vergadering van het nieuw verkozen Parlement. Na de verwijzing naar het Hof heeft het Tribunal Supremo op 14 oktober 2019 de betrokkene veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf en, voor dezelfde periode, tot een veroordeling tot absolute ongeschiktheid voor het bekleden van openbare ambten of functies.
Het Hof oordeelt in de eerste plaats dat een persoon die voor het Europees Parlement is gekozen, de status van lid van het Parlement verkrijgt op grond van en op het moment van de bekendmaking van de verkiezingsuitslag, zodat hij de door artikel 9 van het Protocol gewaarborgde immuniteiten geniet.
In dit verband merkt het Hof op dat, hoewel de verkiezingsprocedure en de bekendmaking van de resultaten in beginsel door de wetgeving van de lidstaten worden geregeld, overeenkomstig de artikelen 8 en 12 van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement van 1976, de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen ( artikel 14, lid 3 EU-Verdrag) een uitdrukking is van het grondwettelijke beginsel van de representatieve democratie, waarvan de werkingssfeer door het recht van de Unie zelf wordt bepaald. Uit de Verdragen en de verkiezingsakte van 1976 volgt dat het lidmaatschap van het Europees Parlement uitsluitend voortvloeit uit de verkiezing van de betrokkene en wordt verkregen door de officiële bekendmaking van de uitslag door de lidstaten. Bovendien volgt uit artikel 343 EU-Werkingsverdrag dat de Unie, en dus haar instellingen en hun leden, de immuniteiten moeten genieten die nodig zijn voor de vervulling van hun taken.
In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat personen die, zoals de heer Junqueras Vies, tot lid van het Europees Parlement zijn verkozen, recht hebben op de in artikel 9, tweede alinea, van het Protocol bedoelde immuniteit van reizen voor hun lidmaatschap, zodra de verkiezingsresultaten bekend zijn gemaakt. Het doel van deze immuniteit is om hen met name in staat te stellen naar de constituerende vergadering van de nieuwe zittingsperiode te reizen en daaraan deel te nemen. In tegenstelling tot de in de eerste alinea bedoelde immuniteit voor de zittingen, die slechts geldt vanaf de opening van die constituerende vergadering en gedurende de gehele duur van de zittingen van het Europees Parlement, dekt de immuniteit voor reizen de reizen van de leden naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement, met inbegrip van de eerste vergadering.
Het Hof herinnerde er in dit verband aan dat de immuniteiten waarin het Protocol voorziet, ten doel hebben de goede werking en de onafhankelijkheid van de instellingen te beschermen. In dit verband geeft de in artikel 9, tweede alinea, van dit protocol bedoelde immuniteit van reizen uitvoering aan het door artikel 39, lid 2, van het EU-Handvest van de Grondrechten gewaarborgde passief kiesrecht, doordat elk lid, zodra het verkozen is en ongeacht of het lid de door het nationale recht voorgeschreven formaliteiten heeft vervuld, kan deelnemen aan de constituerende vergadering van het Europees Parlement zonder dat het lid belemmerd wordt om te reizen.
In de derde en laatste plaats oordeelt het Hof dat het voordeel van de aan ieder lid van het Europees Parlement gewaarborgde immuniteit van reizen impliceert dat elke maatregel van voorlopige hechtenis die vóór de afkondiging van zijn verkiezing is opgelegd, moet worden opgeheven om hem in staat te stellen naar de constituerende vergadering van het Europees Parlement te reizen en daaraan deel te nemen. Indien de bevoegde nationale rechter het noodzakelijk acht een dergelijke maatregel te handhaven, dient hij derhalve zo spoedig mogelijk op grond van artikel 9, derde alinea, van het Protocol het Europees Parlement om opheffing van deze immuniteit te verzoeken.
Opmerking: Een verzoek om een prejudiciële beslissing stelt de rechterlijke instanties van de lidstaten in staat om in een bij hen aanhangige procedure het Hof van Justitie vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof doet geen uitspraak over het nationale geschil. Het staat aan de nationale rechter om de zaak te beslechten in overeenstemming met de beslissing van het Hof. Deze beslissing is eveneens bindend voor andere nationale rechterlijke instanties waarbij een soortgelijke zaak aanhangig is gemaakt.