Inbreukprocedure tegen Nederland over bescherming van werkneemsters na bevalling is niet-ontvankelijk

Contentverzamelaar

Inbreukprocedure tegen Nederland over bescherming van werkneemsters na bevalling is niet-ontvankelijk

Het beroep van de Commissie tegen Nederland omdat Nederland de richtlijn voor de bescherming van werkneemsters die terugkeren van hun bevallingsverlof niet zou hebben uitgevoerd, is niet ontvankelijk. Volgens Nederland is de richtlijn wel uitgevoerd. De Commissie had daarom moeten aantonen waarom de Nederlandse wetgeving in strijd zou zijn met de richtlijn. Dat heeft het EU-Hof bepaald.

Het gaat om het arrest van het Hof van 22 oktober 2014 arrest in de zaak C-252/13, Europese Commissie/Nederland.  

Volgens de Europese Commissie heeft Nederland richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep onvoldoende uitgevoerd.

Het gaat daarbij meer bepaald om het recht voor een vrouw die zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft, om na afloop daarvan naar haar baan of naar een gelijkwaardige functie terug te keren en te profiteren van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij tijdens haar afwezigheid aanspraak had kunnen maken.

Nederland voerde aan dat deze verplichting wel degelijk is opgenomen in het Nederlandse recht.

Het stelde ook dat het beroep van de Commissie niet-ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan de vereisten van duidelijkheid, nauwkeurigheid en coherentie.

In zijn arrest stelt het Hof inderdaad vast dat de Commissie geen regel van Nederlands recht vermeldt waarvan de inhoud of de toepassing zou indruisen tegen de bewoordingen of het doel van de Europese richtlijn.

Daaruit volgt dat de Commissie heeft nagelaten het EU-Hof voldoende gegevens te verschaffen om een beslissing te kunnen nemen. Het Hof verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.