Justitie mocht verblijfsvergunning Irakese asielzoekers weigeren

Contentverzamelaar

Justitie mocht verblijfsvergunning Irakese asielzoekers weigeren

De Staatssecretaris van Justitie heeft terecht een Irakees echtpaar een verblijfsvergunning geweigerd. Dat heeft de Raad van State bepaald op basis van een eerdere uitspraak van het EG-Hof van Justitie over de bescherming die asielzoekers moet worden geboden op grond van de Europese asielrichtlijn. De Raad van State is van oordeel dat de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 niet tekort schiet in het licht van het arrest van het Hof.

Het Hof van Justitie heeft zich op verzoek van de Raad van State gebogen over de uitleg van richtlijn 2004/83 over minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft. Een belangrijke vraag in deze zaak was of die richtlijn de asielzoeker meer bescherming bood dan het EVRM. Het EG-Hof oordeelde dat de richtlijn niet volledig overeenkomt met het EVRM en dat de bepalingen in de richtlijn autonoom moeten worden uitgelegd.

Het Hof oordeelde dat de in de richtlijn gedefinieerde schade, namelijk een „ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon” van de verzoeker , betrekking heeft op een algemener risico op schade dan de andere twee in de richtlijn gedefinieerde soorten schade, die overeenstemmen met de bescherming die het EVRM biedt. Hoe beter de asielzoeker het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, hoe lager de mate van willekeurig geweld zal zijn die vereist is opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.

Volgens het EG-Hof bood de richtlijn dus iets extra’s ten opzichte het EVRM. De staatsecretaris van Justitie was eerder van mening dat de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 correct was omdat de richtlijn niet verder ging dan het EVRM. Volgens de Raad van State zit er echter geen licht tussen de Vreemdelingenwet 2000, het EVRM en de richtlijn. Inmiddels heeft namelijk het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in een zaak waaruit blijkt dat het EVRM volgens de Raad van State dezelfde bescherming biedt als de richtlijn (arrest van het EHRM van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008/329).

De Raad van State legt de Vreemdelingenwet 2000 aldus uit, dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog moet zijn dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging. Zowel het EVRM (arrest van het EHRM van 17 juli 2008) als de richtlijn (arrest van het EG-Hof) zien op deze situatie, en dus ook de Nederlandse wet.

Het Irakese echtpaar had aangevoerd dat zij, indien zij zouden moeten terugkeren naar Bagdad, louter door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico zouden lopen op ernstige en individuele bedreiging van hun leven of hun persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Volgens de Raad van State hebben zij dit echter niet aannemelijk gemaakt.