Nederland discrimineert Erasmusstudenten niet door OV-kaart te weigeren
Nieuwsbericht | 26-01-2016
Het gaat om de conclusie van A-G Sharpston van 26 januari 2016 in de zaak C-233/14, Commissie tegen Nederland. In Nederland kunnen Nederlandse studenten aanspraak maken op gesubsidieerd openbaar vervoer, waarmee zij gratis of tegen een gereduceerd tarief in Nederland kunnen reizen. Erasmusstudenten of andere studenten uit andere EU-landen moeten echter het volle tarief voor openbaar vervoer betalen. In 2008 heeft een Britse Erasmusstudent hierover geklaagd bij de Commissie. De Commissie heeft deze klacht opgepakt en is uiteindelijk een inbreukprocedure tegen Nederland gestart voor het EU-Hof. De Commissie is van mening dat Nederland studenten uit andere lidstaten discrimineert door hen ongelijk te behandelen in het kader van de toegang tot gesubsidieerd openbaar vervoer. Nederland brengt hiertegen in dat de OV-kaart deel uitmaakt van een prestatiebeurs, en daarom te beschouwen is als een voorwaardelijke lening. De OV-kaart is een steun voor levensonderhoud. Bovendien zijn Erasmusstudenten volgens Nederland niet vergelijkbaar met Nederlandse studenten: eerstgenoemden blijven ingeschreven bij de onderwijsinstelling in het herkomstland en betalen geen collegegeld in Nederland. Daarmee is het herkomstland verantwoordelijk voor de studiefinanciering van deze studenten. Daarnaast ontvangen Erasmusstudenten de zogeheten Erasmusbeurs, die bedoeld is om extra uitgaven te dekken. A-G Sharpston gaat allereerst in op het stelsel van studiefinanciering in lidstaten van de Unie. Lidstaten zijn niet verplicht een dergelijk stelsel in te voeren. Echter, wanneer een stelsel van studiefinanciering is ingevoerd, dient het EU recht in acht te worden genomen. Of het gaat om een beurs dan wel een voorwaardelijke lening is volgens haar irrelevant. De A-G stelt verder dat de Commissie moet aantonen dat Nederlandse en buitenlandse studenten in een vergelijkbare situatie verkeren. De Commissie kan niet eenvoudigweg stellen dat alle studenten in ieder opzicht gelijk zijn. Ze komt tot de conclusie dat reguliere buitenlandse studenten wél vergelijkbaar zijn met Nederlandse studenten. Hier zou het Hof volgens haar kunnen vaststellen dat er sprake is van een discriminatie. Wat de Erasmusstudenten betreft is zij van mening dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er sprake is van (indirecte) discriminatie. A-G Sharpston stelt voor het beroep van de Commissie te verwerpen. Het EU-Hof doet naar verwachting over enkele maanden uitspraak.