Niet ieder verblijf leidt tot duurzaam EU-verblijfsrecht

Contentverzamelaar

Niet ieder verblijf leidt tot duurzaam EU-verblijfsrecht

Voor de verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht in de zin van de EU-burgerschapsrichtlijn kunnen slechts de perioden van verblijf op grond van die richtlijn in aanmerking worden genomen. Derdelanders kunnen geen duurzaam verblijfsrecht krijgen op grond van een eerder verblijf als familielid van een EU-burger. Dat blijkt uit de uitspraak van het EU-Hof in de Britse zaak Alarape.

Het betreft het arrest in de zaak C-529/11 Alarape van 8 mei 2013.

Alarape en haar zoon Tijani (beiden met de Nigeriaanse nationaliteit) hebben een duurzaam verblijfsrecht in het VK aangevraagd. Dit is afgewezen. Alarape is getrouwd geweest met een Unieburger. Tijani (thans 25 jaar) volgt onderwijs in het VK en zal gaan promoveren. Tijani heeft zolang hij studeert tijdens zijn meerderjarigheid een voortgezet verblijfsrecht als studerend kind op grond van verordening 1612/68. Alarape heeft ondanks haar scheiding een afgeleid verblijfsrecht op grond van deze verordening om als ouder bij haar studerend kind te verblijven. Richtlijn 2004/38 (de burgerschapsrichtlijn) bepaalt in artikel 16 lid 2 dat een duurzaam verblijfsrecht van toepassing is op familieleden indien zij gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar “legaal” in het gastland bij die burger van de Unie hebben gewoond. De vraag is of de twee een duurzaam verblijfsrecht onder de burgerschapsrichtlijn kunnen krijgen nu zij louter op basis van rechten ontleend verordening 1612/68 hebben verbleven in het VK.

Het Hof oordeelt dat de perioden van verblijf in het VK die door derdelands-familieleden van een Unieburger louter op grond van verordening 1612/68 zijn vervuld, zonder dat aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht krachtens richtlijn 2004/38 was voldaan, niet in aanmerking kunnen worden genomen voor de verwerving van een duurzaam verblijfsrecht in de zin van die richtlijn door die familieleden. “Legaal” verblijf in het gastland veronderstelt uitsluitend een verblijf bij de EU-burger op basis van richtlijn 2004/3, aldus het EU-Hof.