Nieuw plan octrooirechtspraak in strijd met EU-verdragen.
Nieuwsbericht | 11-03-2011
In 2009 vroeg de Raad van de EU om advies aan het Hof over het ontwerpverdrag. De Raad heeft die mogelijkheid op basis van artikel 218, lid 11 VWEU, waarbij de Raad voordat de EU een internationale overeenkomst sluit het Hof kan vragen of die overeenkomst verenigbaar is met de EU-verdragen.
Alle lidstaten dienden opmerkingen in bij het Hof. Een meerderheid is van mening dat de overeenkomst geen afbreuk doet aan de rechtsorde van de EU, waaronder Nederland. Een aantal andere lidstaten, met name de zuidelijke lidstaten, zijn echter van mening dat het Octrooigerecht in strijd is met het Unierecht.
Het Europees Parlement protesteerde bij het Hof omdat het niet gekend was in de adviesvraag door de Raad en deed een beroep op het beginsel van het institutionele evenwicht. Het Hof schuift dit argument echter opzij, omdat de Raad een zelfstandig recht heeft om advies te vragen bij het Hof.
Volgens het Hof heeft het zelf geen monopolie op het gebied van octrooirechtspraak. Procedures over octrooien moeten immers worden gevoerd voor de nationale rechters van de lidstaten. Ook staat het de EU vrij een internationale overeenkomst te sluiten waarin een bijbehorend gerecht wordt ingesteld dat uitspraak kan doen over die overeenkomst. Maar daarbij moet wel rekening worden gehouden met de rechtsorde van de EU en het rechterlijk systeem dat daarbij hoort.
Het knelpunt zit vooral bij de exclusieve rechtsmacht die het nieuwe octrooigerecht volgens het conceptverdrag krijgt. Hiermee wordt op een aantal gebieden van het Unierecht de rol van de nationale rechter uitgesloten. Het octrooigerecht kan volgens de overeenkomst prejudiciƫle vragen stellen aan het EU-Hof als de uitleg van het EU-recht in het geding is, maar de nationale rechter niet meer. En dat is volgens het Hof in strijd met het EU-werkingsverdrag. De nationale rechter heeft volgens het EU-werkingsverdrag (artikel 267) de mogelijkheid en in sommige gevallen de verplichting, tot prejudiciƫle verwijzing. Dit kan niet in een internationale overeenkomst worden overgedragen aan een octrooigerecht dat buiten het institutionele en gerechtelijke kader van de Unie staat.
Volgens het Hof zijn de functies die aan de nationale rechtelijke instanties en aan het EU-Hof zijn toegekend door de EU-verdragen, van essentieel belang voor het behoud van de aard van bij de EU-verdragen ingevoerde recht.
Het Hof tekent hierbij aan dat het octrooigerecht, in tegenstelling tot de nationale rechter, niet aansprakelijk worden gesteld voor een schending van het recht van de EU. Ook kan een schending van het Unierecht door het octrooigerecht niet in een inbreukprocedure aan het EU-Hof worden voorgelegd.
Het Hof trekt hieruit de conclusie dat het nieuwe stelsel de aan de instellingen van de Unie en aan de lidstaten verleende bevoegdheden die essentieel zijn voor het behoud van de aard en het recht van de Unie, van karakter zou doen veranderen. Daarom is het ontwerpverdrag volgens het EU-Hof niet verenigbaar met EU-Verdrag en het EU-Werkingsverdrag.
Met deze boodschap stuurt het EU-Hof de Commissie weer terug naar de onderhandelingstafel om een oplossing te vinden binnen de kaders die het EU-Hof heeft getrokken. De Commissie laat in een persbericht weten: