Schadevergoeding voor onterechte plaatsing op Iran-sanctielijst
Nieuwsbericht | 27-11-2014
Het gaat om het arrest van het EU-Gerecht van 26 november 2014 in de zaak T-384/11, Safa Nicu Sepahan Co. tegen de Raad.
Het vraagstuk of een geliste entiteit recht heeft op schadevergoeding werd tot nu toe beheerst door het arrest Sison van 23 november 2011 in de zaak T-341/07 (over een terrorismelisting). In dat arrest oordeelde het Gerecht dat, ondanks dat de Raad een fout had gemaakt, Sison geen schadevergoeding kreeg. Voor schadevergoeding moet er namelijk ‘meer’ zijn dan enkel schending van een regel (anders zou je als overheid door de dreiging van schadeclaims belemmerd worden op te treden). Het moet gaan om een ‘gekwalificeerde schending’. Dus een schending die een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid niet zou hebben begaan.
Voor de beoordeling of sprake is van een gekwalificeerde schending in het kader van sancties let het EU-Gerecht onder meer op:
In het arrest Safa Nicu gaat het nu de andere kant op. In dit geval is de fout van de Raad dat er geen bewijs is. Volgens het Gerecht heeft de Raad ten aanzien van deze regel geen beoordelingsvrijheid. Het bewijs is een vereiste, en dat is volgens het Gerecht geen complexe/ingewikkelde regel. Bovendien is het al lange tijd bekend dat het bewijs vereist is.
Het Gerecht concludeert dan ook dat een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid kon begrijpen dat zij inlichtingen of bewijzen diende te verzamelen ter rechtvaardiging van de jegens verzoekster vastgestelde beperkende maatregelen om, in geval van betwisting, te kunnen aantonen dat die maatregelen gegrond zijn door die inlichtingen of die bewijzen aan de Unierechter over te leggen.
Wegens reputatieschade vindt het Gerecht een schadevergoeding van 50.000 euro, plus rente vanaf de uitspraak, passend. Safa Nicu had 2 miljoen geëist. De vergoeding voor materiële schade, zoals voor verlies van contracten, wijst het Gerecht af. Het verband met de sancties kon niet worden aangetoond.