Wet bewaarplicht telecomgegevens buiten werking gesteld
Nieuwsbericht | 11-03-2015
Het gaat om de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2015 in de zaak ECLI:NL:RBDHA:2015:2498
De Stichting Privacy First en andere belanghebbenden hebben in een kort geding tegen de Staat stopzetting geëist van het bewaren van telecomgegevens wegens strijd met het EU-Handvest van de Grondrechten. De wet vormde een implementatie van de EU- dataretentierichtlijn 2006/24, die vorig jaar door het EU-Hof in zijn geheel met terugwerkende kracht ongeldig is verklaard in zijn uitspraak van 8 april 2014 in de zaak Digital Rights Ireland. Ondanks het wegvallen van de dataretentierichtlijn, is het Handvest voor de Grondrechten wel van toepassing op de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens omdat er een verband is met de oudere e-privacyrichtlijn 2002/58 en omdat de bewaarplicht het vrij verkeer van diensten binnen de EU belemmert. De rechtbank kan daarom de Nederlandse wet toetsen aan het Handvest.
De rechtbank accepteert het belang van het bewaren van gegevens voor de opsporing. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sommige misdrijven nagenoeg uitsluitend zijn op te sporen door middel van deze gegevens. Sommige zaken zouden niet zijn opgelost zonder toepassing van de bewaarplicht.
De rechter accepteert ook een ruime bewaarplicht voor telecomaanbieders, dat wil zeggen dat gegevens van alle burgers een tijd worden bewaard. Dat is op zichzelf niet onevenredig. Het draait echter om de toegang tot die gegevens.
De Nederlandse wetgeving waarborgt voldoende dat aanbieders van telecommunicatie een bijzonder hoog niveau van bescherming en beveiliging bieden. Ter vergelijking: de dataretentierichtlijn bood die waarborgen volgens het Hof onvoldoende.
Toch doorstaat de wet de toets aan het Handvest niet:
Om deze redenen wordt de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens met onmiddellijke ingang buiten werking gesteld.
Het kabinet heeft al eerder aan het parlement geschreven te werken aan een aanpassing van de wet. Dit naar aanleiding van het arrest van het Hof en een advies van de Raad van State. Lees hierover het ECER-bericht.
Reactie van het ministerie van Veiligheid en Justitie op het vonnis van de kortgedingrechter inzake de bewaarplicht
Het ministerie van Veiligheid en Justitie betreurt de buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht met het oog op de opsporing en vervolging van misdrijven. Het ministerie beraadt zich nog op het instellen van hoger beroep.
Providers zijn niet langer verplicht gegevens te bewaren voor de opsporing. Het ministerie maakt zich ernstige zorgen over het effect hiervan op de aanpak van de criminaliteit.
Overigens heeft de kortgedingrechter aangegeven dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is en dat de bewaarplicht een gerechtvaardigd doel dient. Naar zijn oordeel heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat bepaalde vormen van criminaliteit nagenoeg uitsluitend zijn op te sporen door het gebruik van historische telecommunicatiegegevens.
Inmiddels is er een wetsvoorstel dat voorziet in aanpassing van de Wet bewaarplicht. Deze ontwerpregeling is vorig jaar november voor advies aan verschillende instanties voorgelegd. De inhoud van het vonnis wordt betrokken bij het wetsvoorstel, zodat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen afdoende is gewaarborgd. Het vonnis laat daarvoor alle ruimte.
Het is voor de opsporing en vervolging van groot belang dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking kan treden.