Wit kan zomaar zwart worden
Nieuwsbericht | 25-11-2015
Het gaat om het arrest van 12 november 2015 in de zaak C-121/14, Verenigd Koninkrijk tegen Parlement en Raad.
Het Verenigd Koninkrijk vordert nietigverklaring van artikel 29 en bijlage II van verordening 1316/2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen. Bij deze bepaling en deze bijlage werd een onderdeel gewijzigd van verordening 913/2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer. In deze verordening zijn regels vastgesteld voor de totstandbrenging en de organisatie van internationale spoorwegcorridors voor concurrerend goederenvervoer. Deze laatste verordening is destijds vastgesteld op basis van artikel 91 VWEU inzake het vervoersbeleid.
De in 2010 aangewezen spoorwegcorridor van Rotterdam naar Lyon is door artikel 29 van verordening 1316/2013 verlengd naar het noorden van Londen naar Glasgow en naar het zuiden naar Marseille. In artikel 29 van verordening 1316/2013 wordt uitdrukkelijk gesteld dat de herziene corridors voor goederenvervoer per spoor onderworpen blijven aan verordening (EU) nr. 913/2010.
Het VK maakt bezwaar tegen de verlenging van Londen naar Glasgow, omdat daarvoor niet de instemming is gevraagd van het VK. Die instemming is een voorwaarde voor de aanwijzing van netwerken als bedoeld in verordening 1315/2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk. Het trans-Europese vervoersnetwerk bestaat uit een structuur in twee lagen, namelijk het uitgebreide netwerk en het daarop gebaseerde kernnetwerk. In deze verordening zijn projecten van gemeenschappelijk belang aangewezen, en zijn de eisen gespecificeerd waaraan moet worden voldaan bij het beheer van het trans-Europese vervoersnetwerk. Deze verordening is, evenals de eerder genoemde verordening 1316/2013, vastgesteld op grond van artikel 172 VWEU betreffende de trans-Europese netwerken.
Volgens het VK vormt de uitbreiding van de betrokken goederencorridor een project van gemeenschappelijk belang in de zin van de artikelen 171, lid 1, derde streepje, VWEU en 172, tweede alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 170 VWEU. Omdat deze uitbreiding betrekking heeft op het grondgebied van het VK, had zij overeenkomstig artikel 172, tweede alinea, VWEU moeten worden vastgesteld met goedkeuring van het VK.
Het EU-Hof gaat op dit argument van het VK inhoudelijk in. Opmerkelijk is dat het EU-Hof hierbij niet verwijst naar artikel 29 van verordening 1316/2013 waarin wordt gesteld dat de herziene corridors voor goederenvervoer per spoor onderworpen blijven aan verordening (EU) nr. 913/2010.
Het EU-Hof onderzoekt de kenmerken van deze beide situaties en komt tot de conclusie dat het hier niet gaat om een project van gemeenschappelijk belang. Op basis van de verdragsbepalingen en de verordening formuleert het EU-Hof een aantal vereisten voor dergelijke projecten. Een dergelijk project moet onder meer een investering meebrengen waarmee op zijn minst wordt beoogd een bestaande infrastructuur te rehabiliteren of te moderniseren om deze doeltreffender en beter te maken. Daarvan is hier geen sprake. Met een goederencorridor wordt slechts beoogd een betere coördinatie van het verkeer op de aangewezen spoorlijnen te verzekeren.
Omdat het hier dus niet gaat om een project van gemeenschappelijk belang, verwerpt het EU-Hof het beroep van het VK.