Het Energiehandvest werd in 1991 ondertekend en had tot doel om op het gebied van energie samenwerking totstand te brengen met de landen in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie. Op grond van het Energiehandvest verbinden de partijen zich ertoe om de doelstellingen van het Handvest na te streven en de samenwerking in een bindend juridisch kader neer te leggen. Het bindende juridische kader is neergelegd in het Verdrag inzake het Energiehandvest (1994) (hierna: Energiehandvestverdrag).
Tevens is bij het Verdrag een Protocol betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten opgenomen. In 1998 zijn het Verdrag en Protocol gewijzigd om de bepalingen die oorspronkelijk waren gebaseerd op de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1947 aan te passen aan de toepasselijke bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie (1995). De EU heeft zowel het Verdrag en het Protocol (Besluit 98/181/EG) als de wijzigingen (Besluit 2001/595/EG) goedgekeurd.
Naar boven
De belangrijkste bepalingen in het Energiehandvestverdrag hebben betrekking op de handel in grondstoffen en energieproducten, de bescherming van investeerders, de regeling van geschillen en de doorvoer. In dit kader valt de handel in grondstoffen en energieproducten tussen de Verdragssluitende partijen onder de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie.
De Verdragssluitende partijen moeten buitenlandse investeringen bevorderen. Het is daarom van belang dat er stabiele, transparante en gunstige voorwaarden voor buitenlandse investeringen gelden. Verder moet elke Verdragssluitende partij de doorvoer van energiegrondstoffen en -producten vergemakkelijken. Het maken van onderscheid op grond van de oorsprong, het eigendom of de bestemming van de grondstoffen of producten is verboden. Ook mag de doorvoer niet worden belemmerd door onredelijke vertragingen, heffingen of andere beperkingen.
Het Energiehandvestverdrag voorziet in procedures voor geschilbeslechting tussen particuliere investeerders en staten, maar ook tussen Verdragssluitende partijen. Een geschil tussen particuliere investeerders en staten kan via internationale arbitrage worden opgelost. Geschillen tussen Verdragssluitende partijen dienen eerst via diplomatieke weg te worden opgelost. Indien nodig kan ad hoc een scheidsgerecht worden opgericht die over het geschil tussen de Verdragssluitende partijen moet oordelen.
Elke Verdragssluitende partij behoudt de soevereiniteit over haar eigen energiebronnen en blijft zelf bevoegd om te besluiten welke gebieden op haar grondgebied voor ontwikkeling en exploratie mogen worden gebruikt. Tevens stelt het Energiehandvestverdrag het beginsel centraal dat "de vervuiler betaalt". In dit verband moeten lidstaten ervoor zorgen dat werkzaamheden in de energiesector zo min mogelijk effecten hebben op het milieu. Bij de prijsvorming moeten tevens de milieuvoordelen- en kosten worden meeberekend.
In de bepalingen van het Energiehandvestverdrag is uitdrukkelijk de mogelijkheid opgenomen om aanvullende Protocollen en Verklaringen aan te nemen. Deze Protocollen en Verklaringen moeten bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Europees Energiehandvest. Het Protocol betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten (1994) moedigt de samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie aan. Tevens geeft het Protocol randvoorwaarden die consumenten en producten ertoe moet brengen om energie zo milieuvriendelijk, efficiënt en zuinig mogelijk te gebruiken.