Voor de territoriale werkingssfeer van de Verdragen verwijst artikel 52, lid 2 EU-Verdrag naar artikel 355 EU-Werkingsverdrag. In artikel 355 wordt die werkingssfeer nader gespecificeerd voor de verschillende overzeese landen en gebieden. Zo wordt in lid 2 van artikel 355 EU-Werkingsverdrag bepaald dat de landen en gebieden overzee, die genoemd worden in bijlage II van het EU-Werkingsverdrag, het onderwerp vormen van de bijzondere associatieregeling. Het raamwerk voor deze bijzondere associatieregeling staat omschreven in het vierde deel van het EU-Werkingsverdrag en is nader uitgewerkt in het LGO-besluit.
Het EU-Hof heeft in verscheidene zaken geoordeeld dat algemene verdragsbepalingen zonder uitdrukkelijke verwijzing niet op de LGO van toepassing zijn (zie onder andere Leplat, C-260/90, punt 10). Deze benadering is tevens neergelegd in het LGO-besluit. Het LGO-besluit vermeldt in paragraaf 4 van de preambule dat het EU-Werkingsverdrag en de afgeleide wetgeving niet automatisch van toepassing zijn op de LGO.
De LGO zijn geen derde landen, maar maken ook geen deel uit van de interne markt. Het EU-Hof stelde in zaak X BV en TBG Limited, C-24/12 en C-27/12 hierover het volgende: "Het bestaan van deze bijzondere regeling heeft tot gevolg dat de algemene bepalingen van [de EU-verdragen], zijnde die welke niet tot het vierde deel van het [VWEU] behoren, zonder uitdrukkelijke verwijzing niet op de LGO van toepassing zijn".
Hoewel het EU-Hof dus in verscheidene zaken heeft geoordeeld dat algemene verdragsbepalingen zonder uitdrukkelijke verwijzing niet op de LGO van toepassing zijn, heeft het EU-Hof in andere zaken een genuanceerd standpunt ingenomen. Zo heeft het EU-Hof in Antillean Rice Mills (Zaak C-390/95 P) aangegeven dat het LGO-associatieregime niet enkel vormgegeven wordt door het vierde deel van het Werkingsverdrag. De verwijzing in artikel 203 VWEU naar de "in de Verdragen neergelegde beginselen" doelt dus niet alleen op de in het vierde deel van het EU-Werkingsverdrag neergelegde beginselen, maar op alle in de Verdragen neergelegde beginselen. De algemene beginselen van Europees recht, zoals die met name zijn opgesomd in het EU-Verdrag en het eerste deel van het EU-Werkingsverdrag, zijn dus ook toepasbaar op het LGO-associatieregime.
Daarnaast heeft het EU-Hof in zaak Eman en Sevinger, C-300/04 geoordeeld dat EU-burgers hun status als EU-burger niet kunnen verliezen wanneer zij hun woonplaats kiezen in een LGO. In deze zaak ging het om de weigering om twee personen met de Nederlandse nationaliteit als kiesgerechtigden te registreren met het oog op de verkiezing van de leden van het Europees Parlement. Verzoekers woonden op Aruba. Het EU-Hof stelde vast dat het voor de toepassing van artikel 17 EG [nu artikel 22 EU-Werkingsverdrag] er niet toe deed waar de burgers verbleven en verklaarde voor recht dat degenen die de nationaliteit van een lidstaat hebben en ingezetenen zijn van een LGO, zich kunnen beroepen op de rechten die in het tweede deel van het Verdrag -betreffende het burgerschap van de Unie- aan de burgers van de Unie zijn toegekend. Voor wat betreft Deel II van het EU-Werkingsverdrag (artikelen 18 tot 26 EU-Werkingsverdrag) doet het er dus niet toe of een burger zich bevindt in Europees Nederland of in Caribisch Nederland.
Hierdoor werden delen van de verdragen, niet behorende tot Deel IV, door het EU-Hof van toepassing verklaard op personen in gebieden die tot een LGO toebehoren. Een consequentie van het feit dat het merendeel van de bewoners van de LGO onderdaan is van een lidstaat, is dat de omvang van het EU recht dat toepasbaar is in de LGO veel groter is dan Deel IV omschrijft. Er is dus veel meer recht van toepassing in de LGO dan sommige rechtspraak doet vermoeden. In de literatuur wordt zelfs het standpunt verdedigd dat alleen het derde deel van het EU-Werkingsverdrag niét van toepassing is op de LGO. Indien bepaalde Europese regelgeving niet expliciet van toepassing is verklaard op LGO, kan men er dus niet zonder meer van uit gaan dat die Europese regelgeving niet van toepassing zal zijn.
In juni 2021 bracht de Raad van State een ongevraagd advies uit over het Koninkrijk, Verdragen en het Unierecht (juni 2021).
Wetgevingsoverzichten Caribisch Nederland Sinds eind 2022 stuurt (de Minister van) Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties periodieke wetgevingsoverzichten Caribisch Nederland naar de Tweede Kamer. Doel van dit overzicht is vooral om Caribisch Nederland te laten weten welke wet- en regelgeving op de korte en middellange termijn tot stand wordt gebracht en om bewustwording binnen de Rijksoverheid te bevorderen. De wetgevingsoverzichten zijn op hoofdlijnen en volledigheid kan niet worden gegarandeerd. Er kunnen dan ook geen rechten aan worden ontleend. Een deel van de genoemde wetten zijn alleen voor een (klein) deel van toepassing op (delen van) Caribisch Nederland. Het gaat vaak wel om wetten die in elk geval een redelijke mate van feitelijke invloed hebben op het Caribisch-Nederlandse rechtsstelsel. De overzichten maken geen expliciet onderscheid tussen Europese en nationale regelgeving, al wordt in de omschrijving van sommige wetten wel verwezen naar Europese aspecten. Zie voor het eerste wetgevingsoverzicht Kamerstukken II 2022/23, 36200 IV, nr. 44 (december 2022). Zie hier de eerste update van april 2023, hier de tweede update van november 2023 en hier de derde update van april 2024 (Kamerstuk 36410 IV, nr. 55).
Meer informatie: Website Rijksoverheid: Caribisch deel van het Koninkrijk