Betrokkenheid sociale partners en sociale dialoog

Betrokkenheid sociale partners en sociale dialoog

Op deze pagina:

Inleiding

Artikel 152 van het EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de Europese Unie (EU) de rol van de sociale partners op EU-niveau erkent en bevordert. Op EU-niveau zijn het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en de Unie van industriefederaties in de Europese Gemeenschap (BUSINESSEUROPE) voorbeelden van sociale partners. De EU moet eveneens de onderlinge (sociale) dialoog tussen de sociale partners bevorderen. In dit ECER-dossier wordt ingegaan op de rol van de sociale partners op EU-niveau. 

Naar boven

Raadpleging 

De Europese Commissie heeft tot taak om de raadpleging van de sociale partners op EU-niveau te bevorderen. In artikel 154 van het EU-Werkingsverdrag is opgenomen dat de Commissie de sociale partners in ieder geval in twee situaties moet raadplegen. In de eerste plaats raadpleegt de Commissie de sociale partners over de mogelijke richting van een EU-optreden voordat zij voorstellen op het gebied van sociaal beleid indient. In de tweede plaats raadpleegt de Commissie de sociale partners over de inhoud van het overwogen voorstel op sociaal beleid, wanneer zij naar aanleiding van de eerdere raadpleging van mening is dat een EU-optreden wenselijk is. De sociale partners brengen dan een advies of een aanbeveling over de inhoud van het voorstel uit. 

Naar boven

Proces dat kan leiden tot contractuele betrekkingen

Tijdens de in de vorige paragraaf bedoelde raadplegingen kunnen de sociale partners de Commissie in kennis stellen van hun wens om een proces in te leiden dat kan resulteren in contractuele betrekkingen (met inbegrip van overeenkomsten). Dit proces is nader uitgewerkt in artikel 155 van het EU-Werkingsverdrag, en neemt maximaal negen maanden in beslag. De betrokken sociale partners en de Europese Commissie kunnen gezamenlijk besluiten tot verlenging (artikel 154, lid 4, tweede volzin, EU-Werkingsverdrag). 

Het proces kan leiden tot het sluiten van (collectieve) overeenkomsten tussen de sociale partners. Die overeenkomsten kunnen op twee manieren ten uitvoer worden gelegd. In de eerste plaats volgens de procedures en gebruiken die eigen zijn aan de sociale partners en aan de EU-landen (zogenoemde 'autonome' overeenkomsten). In de tweede plaats kan een overeenkomst op EU-niveau ten uitvoer worden gelegd door een handeling van de Raad, die op voorstel van de Commissie besluit. Het moet dan gaan om zaken die onder artikel 153 van het EU-Werkingsverdrag vallen (zie dit ECER-dossier voor meer informatie). Voorbeelden van zulke handelingen zijn Richtlijn 97/81 en Richtlijn 99/70

Het kan voorkomen dat de sociale partners niet tot een overeenkomst komen. In zo'n geval kan de Commissie verdergaan met de behandeling van haar voorstel op sociaal beleid. 

Naar boven

Tenuitvoerlegging van EU-recht

In artikel 153, lid 3, van het EU-Werkingsverdrag is vastgelegd dat de EU-landen de sociale partners in twee gevallen kunnen belasten met de tenuitvoerlegging van EU-recht op sociaal gebied. In de eerste plaats kunnen de sociale partners worden belast met de tenuitvoerlegging van de in artikel 153, lid 1, van het EU-Werkingsverdrag bedoelde EU-maatregelen inzake sociale zaken (zie dit ECER-dossier voor meer informatie). In de tweede plaats kunnen zij worden belast met de tenuitvoerlegging van een handeling van de Raad over een op EU-niveau getekende collectieve overeenkomst (zie voor meer informatie de paragraaf hierboven). 

De EU-landen moeten ervoor zorgen dat de sociale partners, uiterlijk op de datum waarop een richtlijn of een andere EU-handeling moet zijn omgezet of uitgevoerd, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. Het betrokken EU-land moet zelf alle maatregelen treffen om de in de betrokken richtlijn of betrokken EU-handeling voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. 

Naar boven