Op deze pagina:
Artikel 100, lid 2, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU bepalingen kan vaststellen voor de zeevaart. De zeevaart heeft betrekking op het vervoer over de zee. De zee en de binnenwateren worden van elkaar gescheiden door de (rechte) basislijn. Baaien, mondingen van rivieren en zeehavens maken geen deel uit van de zee.
Verordening 4055/86 bepaalt expliciet dat het vrij verrichten van diensten ook van toepassing is op het zeevervoer tussen EU-lidstaten en tussen de lidstaten en derde landen. Scheepvaartbedrijven die in de EU zijn gevestigd mogen passagiers en vracht naar iedere haven of offshore-installatie (o.a. gas- en olieplatforms) binnen of buiten de EU vervoeren. Hetzelfde geldt voor bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd, maar in de EU zijn geregistreerd. Voorwaarde is wel dat de eigenaar van een buiten de EU gevestigd bedrijf een EU-burger is. Verordening 4055/86 schrijft verder voor dat bestaande beperkingen geleidelijk worden afgeschaft en dat er geen nieuwe beperkingen worden ingevoerd.
In verordening 3577/92 zijn voorschriften opgenomen inzake het vrij verrichten van zeevaartdiensten binnen één lidstaat (cabotagevervoer). De schepen die diensten verrichten binnen een lidstaat moeten voldoen aan alle nationale vereisten voor cabotagevervoer. Het recht om zeevaartdiensten aan te bieden binnen één lidstaat geldt voor scheepvaartbedrijven die in de EU gevestigd zijn, maar ook voor scheepvaartbedrijven die buiten de EU gevestigd zijn en in de EU zijn geregistreerd (mits de eigenaar een EU-burger is).
Naar boven
In verordening 1177/2010 zijn de rechten van passagiers die over zee reizen vastgesteld. Op grond van deze verordening mag een vervoerder geen onderscheid maken tussen personen met verschillende nationaliteiten wat betreft de vervoersvoorwaarden. Ook mogen gehandicapten en personen met een beperkte mobiliteit niet worden gediscrimineerd en dienen vervoerders bijstand aan deze personen te verlenen. Verordening 1177/2010 heeft eveneens betrekking op de rechten van passagiers bij een annulering of een vertraging van hun reis. In dit kader zijn onder meer regels vastgesteld inzake het verschaffen van informatie bij annulering of vertraging, de bijstand die moet worden verleend in geval van annulering en vertraging en de mogelijkheden voor vervangend vervoer en terugbetaling.
Zeevarenden zijn personen die op een schip werkzaam zijn. De eigenaar of exploitant van een schip valt niet onder dit begrip. Op grond van richtlijn 2008/106 dienen zeevarenden te beschikken over een opleiding die in ieder geval voldoet aan de eisen van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (1978) (artikel 3, lid 1, richtlijn 2008/106). Tevens dient de zeevarende een bewijs van beroepsbekwaamheid te overhandigen. In richtlijn 2008/106 zijn nadere eisen gesteld aan het bewijs van beroepsbekwaamheid.
Daarnaast geeft richtlijn 1999/63 uitvoering aan de Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (1998), die door werkgevers- en werknemersorganisaties van de maritieme sector is gesloten. Deze overeenkomst regelt onder meer de arbeids- en rusttijd van zeevarenden, maar bevat ook voorschriften inzake nachtarbeid. Richtlijn 1999/95 voorziet in maatregelen voor de handhaving van de bepalingen in richtlijn 1999/63.
Naast een regeling voor de arbeidstijd van zeevarenden heeft de EU op grond van richtlijn 2009/13 ook uitvoering gegeven aan het Verdrag betreffende maritieme arbeid (2006). In dit verdrag zijn een groot aantal arbeidsvoorwaarden van zeevarenden neergelegd. Daarbij kan worden gedacht aan de minimumleeftijd voor zeevarenden, maar ook het recht op verlof en repatriëring. Richtlijn 2013/54 geeft voorschriften inzake de naleving en handhaving door de lidstaten van het Verdrag betreffende maritieme arbeid.
Verordening 2009/932 heeft betrekking op de aansprakelijkheid van scheepseigenaren voor vervoer over zee. Op grond van deze verordening wordt uitvoering gegeven aan het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en bagage over zee (2002) en de richtsnoeren van de Internationale Maritieme Organisatie (2006) met betrekking tot het verdrag. De verordening bepaalt onder meer dat een scheepseigenaar aansprakelijk is voor passagiers, bagage, voertuigen en mobiliteitshulpmiddelen van personen met een beperkte mobiliteit.
De veiligheidsnormen voor uitrusting aan boord van schepen worden internationaal vastgesteld. Schepen die onder een EU-vlag varen moeten voldoen aan bepaalde eisen die in internationale verdragen zijn vastgelegd. Het gaat onder meer om eisen inzake het ontwerp, de constructie en de prestaties van schepen. Voorbeelden van internationale verdragen waaraan schepen moeten voldoen zijn het COLREG-verdrag (1972), het MARPOL-verdrag (1973) en het SOLAS-verdrag (1974). Schepen die aan de vereisten voldoen ontvangen een stuurwielmarkering (kwaliteitsmerk) (richtlijn 2014/90).
Verordening 336/2006 voorziet in de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode voor het veilige gebruik van schepen en de voorkoming van verontreiniging (ISM-code) op EU-niveau. Het doel van de verordening is dat scheepvaartmaatschappijen aan boord en op de wal veiligheidsmanagementsystemen invoeren en onderhouden. Daarnaast legt de verordening verplichtingen op aan overheden van vlag- en havenstaten om controle uit te oefenen op de veiligheidsmanagementsystemen.
Lidstaten die een nog niet erkende organisatie willen machtigen om schepen te inspecteren en te controleren moeten een aanvraag tot erkenning bij de Europese Commissie indienen (verordening 391/2009). Het verzoek gaat gepaard met informatie waaruit blijkt dat de organisatie enkele minimumvereisten naleeft (zie artikel 3, lid 1, verordening 391/2009). Indien de organisatie aan de voorwaarden voldoet kan de Commissie een vergunning afgeven. Erkende organisaties met een vergunning kunnen door een lidstaat worden aangewezen om de inspectie en controle van schepen te verrichten (Richtlijn 2009/15). Richtlijn 2009/15 verplicht de lidstaten om ervoor te zorgen dat deze erkende organisaties de relevante internationale verdragen uitvoeren (zie artikel 2, onder d, richtlijn 2009/15 voor de relevante internationale verdragen).
In richtlijn 2009/16 zijn gemeenschappelijke criteria voor de inspectie van schepen opgenomen. De richtlijn is van toepassing op schepen die in een EU-haven aanmeren of daar voor anker gaan liggen. Op grond van richtlijn 2017/2110 zijn de bepalingen van richtlijn 2009/16 ook van toepassing op ro-ropassagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op een geregelde dienst. Ro-ropassagiersschepen zijn schepen die weg- of spoorwegvoertuigen op het schip kunnen laten afrijden.
In verordening 2017/352 is een EU-kader voor het verrichten van havendiensten vastgesteld. Bij havendiensten kan worden gedacht aan vrachtafhandeling, passagiersdiensten of hulp bij het aanmeren. Verordening 2017/352 heeft onder meer betrekking op de minimumvereisten voor het verrichten van havendiensten, een regeling om het aantal aanbieders van havendiensten op een haven te beperken en de mogelijkheid voor lidstaten om openbaredienstverplichtingen aan aanbieders van havendiensten op te leggen.
Verordening 2017/352 geeft eveneens gemeenschappelijke regels over heffingen op het gebruik van havendiensten en op het gebruik van de haveninfrastructuur. In 2020 werd deze verordening gewijzigd om havenbeheerders of bevoegde instanties meer flexibiliteit te bieden bij het opleggen van heffingen voor het gebruik van haveninfrastructuur. Deze wijzigingen werden doorgevoerd vanwege de Covid-19-uitbraak (verordening 2020/697).
In richtlijn 2005/65 zijn regels vastgesteld om de veiligheid op havens te verbeteren en de dreiging van veiligheidsincidenten op havens te verminderen. Op grond van deze richtlijn moeten de lidstaten voor elke haven een autoriteit voor de havenveiligheid aanwijzen. Tevens moeten de lidstaten erop toezien dat voor elk haven periodiek een havenveiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd en dat op basis van deze beoordeling een havenveiligheidsplan wordt opgesteld. Tenslotte moeten de lidstaten een systeem van veiligheidsniveau's invoeren. Deze veiligheidsniveau's geven aan wat het dreigingsniveau op een haven is (normale, verhoogde of op handen zijnde dreiging).
In richtlijn 2010/65 zijn meldingsformaliteiten neergelegd voor schepen die aankomen in en vertrekken uit havens binnen de EU. Op grond van de richtlijn moeten lidstaten ervoor zorgen dat de meldingsformaliteiten op een gecoördineerde wijze worden afgehandeld. Een kapitein of een persoon die door de exploitant van het schip is aangewezen moet de bevoegde instanties van een lidstaat voor aankomst in de haven in kennis stellen van de vereiste informatie.
De informatie die moet worden vermeld kan via één nationaal loket worden ingediend. Het nationale loket stelt de informatie beschikbaar aan de relevante bevoegde nationale instanties. Tevens dient de informatie te worden opgenomen in het nationale SafeSeaNet-systeem. Via het SafeSeaNet-systeem kan informatie over schepen worden gedeeld met andere lidstaten.
Op grond van richtlijn 2019/883 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de havenontvangstvoorzieningen toereikend zijn voor de behoeften van schepen die in hun havens aanmeren. In dit verband moet er voldoende capaciteit aanwezig zijn om de soorten en hoeveelheden afval van schepen die normaliter in de havens aanmeren te kunnen verwerken. De afgifte van afval mag niet tot onnodig oponthoud leiden en de vergoedingen voor de verwerking van het afval mogen de schepen niet ontmoedigen om gebruik te maken van dergelijke voorzieningen. Tevens zijn in richtlijn 2019/883 procedures neergelegd voor het aanmelden van een afvalafgifte en de daadwerkelijke afvalafgifte (richtlijn 2019/883 dient uiterlijk op 28 juni 2021 in nationaal recht te zijn omgezet).
Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA: European Maritime Safety Agency) verleent technische ondersteuning en bijstand aan de Europese Commissie en de lidstaten. Het EMSA is onder meer betrokken bij de voorbereidende werkzaamheden voor de bewerking en ontwikkeling van EU-wetgeving op het gebied van de veiligheid op zee en het tegengaan van verontreiniging door schepen. Ook kan het EMSA inspectiebezoeken verrichten in de lidstaten om de toepassing van EU-wetgeving te controleren (verordening 1406/2002). Op 6 juni 2023 heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd om het mandaat van het EMSA te actualiseren.